Pagina:Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden - Eerste deel.pdf/34

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
5
HUWELIJKS- EN BEGRAFENISPEGTIGHEDEN.

wapenen herinnerd, wat zijne roeping was, en wat zijne gezellin, die zich aan hem overgaf en toevertrouwde, van hem eischen en verwachten konde.

 De lijken van beroemde mannen werden, nadat zij behoorlijk gereinigd waren, in hunne gewone kleederen met de wapenen, die de overledene het meest gewoon was te bezigen, somtijds ook met zijn strijdros, op eenen houtstapel verbrand, en daarvan de overgeblevene beenderen met de asch in ééne of meer lijkbussen gedaan en met eenige lijkplegtigheid bijgezet in een graf, dat onder heuvelen met aardzoden bedekt werd, en bij hen even dierbaar en heilig geacht was, als bij ons de graven, waarin de lijken van onze nabestaanden en vrienden in hun geheel opgenomen worden. Weeklagten en tranen hielden spoedig bij hen op; smart en droefheid duurden lang. Het weenen werd der vrouwen tot eer gerekend; de herinnering der afgestorvenen betaamde den mannen.


GODSDIENST.

 In hunne godsdienst waren zij Heidenen, maar het bijgeloof en de afgoderij waren bij hen niet tot die hoogte gestegen, als bij andere volken. Zij hadden in de oudste tijden noch afgodsbeelden noch tempels, maar, daar zij het onbetamelijk oordeelden den oneindigen God tusschen enge muren te besluiten, oefenden zij hunne godsdienst in de open lucht en in bosscben, aan hunne Goden toegewijd, waarin zij altaren van groene zoden opgerigt hadden, op welke hunne Opper-Priesters of Druiden niet alleen beesten, maar ook somtijds menschen offerden. Hunne voornaamste godheid schijnen zij Treuth of Theutates genoemd te hebben, en van hem rekenden de Germanen eenparig hunnen oorsprong, en werden daarom Theutisken, Theutschen of Duitschers geheeten. De naam Theuth wordt voor denzelfden gehouden als die, waarmede wij doorgaans het Opperwezen benoemen. Ook wil men, dat de nog tegenwoordig bij ons gebruikt wordende namen van de dagen der week van de namen hunner godheden ontleend zijn. De twee eersten waren namelijk aan de Zon en de Maan, de twee voornaamste hemellichten, die door hen als godheden vereerd werden, toegewijd. De derde zoude naar Tyr, den dapperen strijdgod, Tyrsdag verbogen Tieversdag, ook Erichsdag en Diesendag, later by verbastering Dingsdag heeten [1]. De vierde werd Woensdag of Wodensdag genaamd, naar Wodan (hetwelk in het Slavonisch Leidsman beteekent), Wodin of Woden, elders ook Odin of Audin geheeten, en naar wien onze voorvaderen ook het zevengesternte den naam van Woons- of Woenswagen gaven. Donderdag zoude zoo eene verbastering zijn van Thorsdag, naar de godheid Thor, bij de Friezen Stavo genoemd, die over den

  1. Zie Westendorp, Verhandeling over de vraag: Eene beknopte voordragt van de Noordsche mythologie, ontleend uit de oorspronkelijke gedenkstukken, en met aanwijzing van het gebruik, dat hiervan in de Nederlandsche dichtkunde zou kunnen gemaakt worden, medegedeeld in de Nieuwe werken van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leyden, bl 80. in welke doorwrochte verhandeling zij, die omtrent de vroegere godsvereering onzer voorouderen omstandig willen ingelicht zijn, ten volle voldoening voor hunnen weetlust kunnen vinden.