Pagina:Adama van Scheltema, Eerste oogst (1912).pdf/58

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

XLI.

KERKHOF.




Om 't grauwrood dak en de' ouden torentronk
Der kerk vlotte de vroege nacht, — veraf
Ging 'n boerenpaard, waarvan de holle draf
Dof tegen 't bleek - geworden muurtje klonk;

De steenen bisschop boog zijn krommen staf
Zeegnend, — bij 'n scheef- gezakten Christus wonk
Nu en dan een schemerend blad, dat zonk —
En zachtjes vluchtte naar 'n vervallen graf.

Zoo daalt nog soms een losgerafeld blad
Bij wat ik lang diep in mijn hart begroef,
  Waarnaar 'k mij zelven nooit meer, nooit meer vraag;

Ver dooft in 't donker nog een paardenhoef,
De scheemring zinkt op 't ritselende pad, —
  Achter mij valt de nacht om 'n doodenhaag.