Deze pagina is proefgelezen
XLII.
DE WIND.
De wind sluipt door den donkren nacht,
Hij woelt door doode blaren, —
Luister! die lange bange klacht —
De wind zal niet bedaren.
Hij woelt door doode blaren, —
Luister! die lange bange klacht —
De wind zal niet bedaren.
De wind huilt door het dorre hout,
Hij rukt aan alle ruiten, —
't Is binnen stil, 't is binnen koud —
Hoor! hoe de wind kan fluiten!
Hij rukt aan alle ruiten, —
't Is binnen stil, 't is binnen koud —
Hoor! hoe de wind kan fluiten!
De wind komt aan mijn dichte deur — —
Hij wil bij mij naar binnen, —
Daar is een oude diepe scheur —
Wat wil de wind beginnen?
Hij wil bij mij naar binnen, —
Daar is een oude diepe scheur —
Wat wil de wind beginnen?
De wind gaat door mijn donker huis —
Hij draagt het oud verleden! —
Hij rakelt in het kil fornuis,
In de asch van mijn gebeden!
Hij draagt het oud verleden! —
Hij rakelt in het kil fornuis,
In de asch van mijn gebeden!
De wind drijft het verloopen tij
Uit lang-vergane dagen, —
De golven komen dichterbij —
Ik zie ze dooden dragen!
Uit lang-vergane dagen, —
De golven komen dichterbij —
Ik zie ze dooden dragen!