Pagina:Adama van Scheltema, Uit stilte en strijd(1909).pdf/18

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
Ik heb een vogeltje gezien: —

Een heel bijzonder beesje,
De oppasser noemde em „Keesje",
Maar 't was eig'lijk een arend;
Hij zat op 'n stokje starend
Te kijken naar zijn vlerken —
Daaraan kon je wel merken
Dat hij geen plaats gekregen
Had om zich te bewegen;
Er lag een paardelapje —
Dat leek een lekker hapje,
Maar 't beest scheen niet tevreden,
Al had ie hier beneden
Toch lang genoeg gezeten
Om 't vliegen te vergeten;
Toen hupte ie van zijn stokje
Naar achter in zijn hokje,
En. om dat gekke stappen
Moest ieder ginnegappen —
Maar 't dier dee even doof als stom
En keek niet eens es effen om! —
  Het leek op somm'ge menschen
  Die de heele boel verwenschen!