Pagina:Adama van Scheltema, Uit stilte en strijd(1909).pdf/40

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
En eiken Mei keert haar geloof
Terug aan 't eeuwig groene leven,
En vol van bloot en teeder loof
Staat zij weer in de zon te beven, —
Doch kiemt en geurt en wuift zij weer,
De tuinman snoeit en snijdt haar neer.

Zoo staan zij eender allemaal,
Geknipt, gekapt en afgeschoren —
En toch is elke stronk eenmaal
Uit eersen beukeboom geboren, —
En geen van hen wordt immer groot,
En geen van hen gaat immer dood.

En ginder staat het zwart en zwaar
Kasteel van duizend duistre twijgen,
Staat de oude trotsche beukelaar
Alleen in 't starrenlicht te zwijgen, —
Zijn machtig mateloos gevaart
Droomt van den hemel en de aard. —

Wij groeien op een slechten grond
Met onze machtelooze wenschen — —
O haag wij zijn als gij gewond,
Geknotte en geschonden menschen!
Een donkre wal staan we in den nacht,
En door ons hart huivert het zacht.