Pagina:Adama van Scheltema, Uit stilte en strijd(1909).pdf/39

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

XV.

DE BEUKENHAAG.


Langs de' uitgetreden duistren weg
Bouwt, om de tuinen te versperren,
De oude ruige beukenheg
Haar zwarten wal tegen de sterren, —
Het dorre hout ruischt in den nacht
Als eene eindelooze klacht.

Van onder kaal en afgetrapt,
Vol puisten aan haar arme stammen,
Is zij aan alle kant gekapt
En wuift geen tak meer uit haar kammen, —
Van buiten is zij gladgesnoeid,
Van binnen is zij kromgegroeid.

Maar in de stoppelen verward,
In al haar kronkelhout verholen,
Hangt, als een eenzaam donker hart,
Nog een verlaten nest verscholen, —
Daar zat een mooien lentedag
Een liedje in, dat niemand zag.