Pagina:Adama van Scheltema, Van zon en zomer (1918).pdf/21

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen


DE KREKELS EN DE WANDELAAR


De dag ging heen, zonk eenzaam achter
Een oude wijze vlier.
De meiliedjes werden al zachter,
De wei lag vol getier —
De kleine krekels riepen:
Kom hier! kom hier! kom hier!

'k Sloop zachtjes door de bronzen wei.
Het zong er als een lier, —
Ik hoorde 't — ik was heel dichtbij
Dan zweeg 't — ik zag geen zier. —
't Was verder dat ze 't riepen:
Kom hier! kom hier! kom hier!

De avond borg zijn schoonheid weg
— Zijn schatkist op een kier —
Ik zag het niet, 'k zocht langs den weg,
Ik zocht zoo'n zingend dier. —

't Was ginder dat ze 't riepen:
Kom hier! kom hier! kom hier!
Ik voelde mij alleen in 't donker.
Een sterretje had pleizier

En lachte met zijn fijn geflonker
Door de oude wijze vlier. — —
Alleen de krekels riepen:
Kom hier! kom hier! kom hier!