— 109 —
hooge gunst, toestemming verkregen, om dit reisje met hem mede te doen. Het was een zóó aanminnig, en daarbij zóó schalkachtig schepsel, als er slechts zelden onder het schoone geslacht van Guyana worden gevonden. Zij had dan ook reeds eenige dagen de vreugde van het geheele gezelschap uitgemaakt; zij was aller lieveling. Met haar aan den oever van het beekje genaderd, draalde ik een weinig, bij het ontdekken van eenige vreemde Schultezia-soorten, zoodat kate mij met eenig ongeduld, doch al lagchende herinnerde: "dat het nu mijne beurt was, om den sprong te doen." Tot eenig antwoord nam ik mijnen aanloop, en sprong over op den steen. Juist wilde ik ten tweedenmale springen, toen ik eensklaps werd teruggehouden door een' merg en been door dringenden gil. Een Indiaan uit de achterhoede sprong mij in wilde vaart voorbij, en op hetzelfde oogenblik stond de arme kate doodsbleek nevens mij. Zij wees met den vinger naar den pas verlatenen oever, waar de nog overige Indianen bezig waren met het afmaken van eenen grooten Trigonocephalus atrox.
Vijftien personen waren het dier reeds voorbijgegaan, zonder het te bemerken. Waarschijnlijk had eerst mijn voet het aangeraakt, en onmiddellijk daarop trof zijne wraak de mij volgende vrouw. Toen ik haar ontsteld vroeg: "of zij gebeten was?" begon zij bitter te schreijen en gelijktijdig ontdekte ik, dat zij werkelijk op twee plaatsen was getroffen, even boven en onder de parelsnoer, waarmede hare knie was versierd.—Bij gebrek van een' band of touw bond ik terstond mijne beide bretels zoo vast mogelijk om het been. Mijne mede-reizigers kwamen nu ter hulp aangesneld. Nadat het gewone tegengift, de ammonia liquida, was toegediend, scarificeerden wij de wonden, en lieten die uitzuigen door de Indianen, onder welke zich haar doodelijk ontstelde echtgenoot onderscheidde. Het was een schouwspel, dat ik niet weder vergeet: die kring dezer mannen, met hunne bloedbevlekte lippen, rondom dit voorwerp hunner angstige zorgen geschaard. Alles was te vergeefs! Na 3 minuten reeds begonnen zich de algemeene verschijnselen der vergiftiging op te doen. Zij begon al sterker en sterker te beven; het gelaat nam eene lijkkleurige tint aan. De arme vrouw jammerde