Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/151

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 127 —

alleen naar alle rigtingen bewegen, maar ook gedeeltelijk of geheel intrekken kan, even als de slakken hare voelhoornen.—Het zonnediertje leeft geenszins enkel van vloeibare stoffen, die het door de oppervlakte zijns ligchaams opslorpt, maar van vaste zelfstandigheden, bepaaldelijk van allerlei andere, kleinere infusiediertjes en van even zoo kleine celplanten, waarvan vele met harde schildjes en pantsers bedekt zijn. Wanneer een voorwerp van zoodanigen aard in de nabijheid van het zich bijna onmerkbaar bewegende zonnediertje komt, dan blijft het veelal aan de haren of draden, met welke het bedekt is, zitten, en wordt dan, door langzaam intrekken derzelve, digter aan het ligchaam gebragt. Nu kruisen zich de naastbij staande haren over den gevangenen buit, en drukken dien zóó tegen de oppervlakte des ligchaams, dat daarin eene groeve ontstaat. Zoo zinkt het voorwerp langzaam al dieper en dieper in de weeke massa van het diertje, en eindelijk trekt zich achter hetzelve het daardoor ontstane indruksel te zamen en sluit zich; even als een steen, in het slijk geworpen, daarin langzaam wegzinkt, en het slijk weder boven hem zamenvloeit.

De volgende figuur toont ons een zonnediertje, dat met twee beten bezig is. De eene, een infusiediertje, heeft nog maar een klein indruksel in zijn ligchaam gemaakt, terwijl achter den anderen de rand van de gemaakte opening zich reeds begint te sluiten. Een derde beet is reeds in den binnensten donkeren kern van het dier aangeland en wordt daar verteerd. Men begrijpt wel, dat waarschijnlijk slechts één beet op eens zoo in het ligchaam van het zonnediertje wordt opgenomen, en dat het hier met twee beten afgebeeld is, alleen om eene geheel overtollige figuur te ver-