Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/244

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 220 —

in 1794 een paard, dat, in eene weide gelaten waar eene pomp stond, zich geregeld daarheen begaf, den slinger in den bek nam, en door het op en neder bewegen van den kop dezen in beweging bragt, even als een mensch met zijne hand zoude gedaan hebben, totdat er water genoeg uit de pomp was gevloeid om zijnen dorst te lesschen.

Veel talrijker zijn de bewijzen, dat het paard de terugroepende verbeeldingskracht of het geheugen in eenen aanmerkelijken graad bezit, en ieder voerman zoude menig staaltje daarvan kunnen bijbrengen. Niet weinigen zijn aan dat getrouwe geheugen van hun paard, dat zich den vroeger meermalen afgelegden weg en de gevaarlijke plaatsen daarop wist te herinneren, terwijl zijn meester welligt door vermoeidheid of door een roes in slaap was gevallen, de redding van hun leven schuldig geweest. Somtijds echter kan dat getrouwe geheugen en de kracht der gewoonte, welke daarvan het gevolg is, ook lastig voor den eigenaar worden. Zoo b.v. hadden een paar dames een paard gekocht, dat onder allerlei uitmuntende eigenschappen er slechts eene had, die haar hoogst lastig was. Het hield namelijk bij alle herbergen langs den weg van zelf stil, in weerwil van zweepslagen en teugels. Eerst wanneer er genoegzaam tijd verstreken was, om eenen borrel te kunnen nemen, zette het den togt weder voort. Later bleek het, dat het paard gedurende eenige jaren aan eenen boer had behoord, die nooit eene herberg kon voorbijgaan, zonder er gelag te betalen.

Nog erger maakte het een oud dragonderspaard, dat door eenen heer bereden, bij gelegenheid van kavalerie-manoeuvres naauwelijks de trompet hoorde steken, of het snelde toe om zich in het gelid te scharen, en dwong dus zijnen berijder, zeer tegen zijn zin, de exercitiën mede te maken.

Dezelfde oorzaak leverde in 1809 vijftien Tyroolsche opstandelingen aan hunnen vijand over. Op Beijersche paarden gezeten, welke zij vermeesterd hadden, hoorden deze bij eene schermutseling naauwelijks de trompet en zagen zij de uniformen hunner oude meesters, of zij renden op de Beijersche kavalerie aan, in weerwil van alle de pogingen hunner berijders, en bragten hen te midden der rijen hunner tegenstanders.