— 234 —
Mevrouw merian, die een uitmuntend werk over de Surinaamsche insekten heeft geschreven, werd bij de ontdekking van deze eigenschap niet weinig verontrust. De Indianen hadden haar namelijk verscheidene dezer insekten gebragt, die zij in eene doos sloot, welke zij in hare slaapkamer op de tafel plaatste. Doch midden in den nacht maakten de gevangen dieren zulk een geraas, dat zij er door uit den slaap werd gewekt, opstond, de doos opende, en tot hare verbazing den inhoud geheel gloeijend zag, zoodat zij van schrik de doos liet vallen, waarna de schijnbaar in brand staande insekten zich door de kamer verspreidden. Intusschen begreep zij spoedig de ware oorzaak van dit onverwachte verschijnsel, ving hare vurige gasten wederom op, en sloot hen weder in hunne gevangenis. Zij voegt er bij, dat het licht van eenen dezer lantaarndragers schitterend genoeg is, om er een nieuwspapier bij te lezen, en dat, hoewel het sprookje, als of zij zulk een dier bij zijn eigen licht geteekend zoude hebben, onwaar is, zij het toch ongetwijfeld zoude hebben kunnen doen, indien zij zulks verkozen had.
Hieruit zoude derhalve volgen, dat van alle lichtgevende insekten, aan den Surinaamschen lantaarndrager deze eigenschap in de hoogste mate toebehoort. Ik moet hier echter bijvoegen, dat sommige latere schrijvers het geheele verhaal van mevrouw merian in twijfel hebben getrokken, op grond dat door anderen, die daartoe in de gelegenheid waren, de lantaarndragers nimmer lichtend zijn gezien. Deze grond schijnt echter geenszins voldoende. Vooreerst geldt het ook van andere lichtende insekten, gelijk b.v. de straks genoemde Lampyris-soorten, dat zij niet altijd, maar vooral gedurende den paartijd, lichtend zijn. Ten anderen zijn er, behalve de Surinaamsche lantaarndragers, nog andere soorten van hetzelfde geslacht, die almede lichtend gezien zijn, gelijk F. pyrrhorynchus, die in Indie, en F. candelaria, welke in China gevonden worden. Men kan zich gemakkelijk voorstellen, dat, gelijk reizigers ons verzekeren, een boom, bezet met eene menigte van deze levende vonken, waarvan eenige in rust, andere in beweging zijn, des nachts een schouwspel oplevert, dat het schoonste kunstvuurwerk verre overtreft.