Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/262

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 238 —

"Portugeesche oorlogscheepje" bestempeld, uit hoofde van eene soort van kam aan de bovenzijde der blaas, die het dier gebruikt bij wijze van een zeil, om zich over de watervlakte door den wind te laten voortstuwen.

Verder de Beroe- en Pelagia-soorten, en vele andere, te veel om hier te noemen,—allen dieren schier doorschijnend als glas, zoodat zij in het water bij daglicht slechts even kunnen worden onderscheiden; doch in het duister vertoont zich elk hunner met eenen blaauwen lichtgloed overtogen, en drijven zij als vurige bollen over en onder de zeeoppervlakte.

Voegen wij hierbij, dat, volgens de berigten van verscheidene reizigers, het getal dezer dieren op sommige plaatsen des oceaans alle voorstelling te boven gaat, daar er binnen eenen kleinen omtrek millioenen bevat zijn, dan kunnen wij ons eenigermate een flaauw denkbeeld vormen van den indruk, dien de reiziger ondervindt, wiens schip zich door die lichtzee eenen weg baant.

Zoo zag kapitein finlayson in de nabijheid van het Prins van Walles-eiland den oceaan als vloeibaar vuur van gesmolten zwavel en phosphorus. Men kon eene boot herkennen op den afstand van verscheidene zeemijlen.

Ook kapitein van de erve deelde mij mede, dat hij het lichten der zee in donkere nachten meermalen sterk genoeg gezien had, om er een boek bij te lezen, wanneer men dit buiten boord en naar de zee gekeerd hield.

"Geen penseel noch pen"—zegt een ander (strekler)—"vermag het schouwspel, dat wij aanschouwden, te beschrijven. Het was te middernacht zoo helder, dat men eene vlieg op het zeil had kunnen zien. De hemel was pikzwart. De regen viel te gelijker tijd in stroomen neder, en toen deze verminderde, verdween ook het lichten."

Dit laatste doet ons eene bijzonderheid kennen, welke wij ook door vele andere daadzaken bevestigd vinden, deze namelijk, dat beweging het licht te voorschijn roept. Ook bij de zeedieren, even als wij het reeds zagen van de lichtende insekten, geldt het, dat zij hun licht slechts bij tusschenpoozen uitstralen; doch het komt