Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/263

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 239 —

dadelijk te voorschijn zoodra het dier op de eene of andere wijze geprikkeld wordt. In het onderhavige geval geschiedde dit door de nedervallende regendroppels, en hetzelfde is ook de oorzaak, dat het licht vooral schitterend is ter plaatse waar eene sterke branding heerscht, waarbij dan de golven als vuurstroomen, uit duizende vonkelende sterren bestaande, uiteenspatten. Ook gebeurt het om dezelfde reden niet zelden, dat het lichten alleen bespeurd wordt op het punt, waar de kiel van het schip de golven klieft, of, wanneer men zich in eene boot bevindt, ter plaatse waar de riemen in het water plassen.

Wat de kleur van dit zeelicht aanbelangt, zoo is deze eenigzins verschillend. Ten deele hangt dit verschil af van den aard der dieren, die het voortbrengen, ten deele echter ook,—en dit verdient voorzeker onze opmerking—van den toestand van het dier zelf. De meest gewone kleur is schitterend blaauw; doch bij Pyrosoma kan het zeer onderscheidene tinten aannemen, die in hunne opvolging min of meer beantwoorden aan die van het zonnebeeld. Bij zijn eerste ontstaan, gepaard gaande met eene sterke zamentrekking van het dier, is het levendig rood, daarna oranje, dan groenachtig en eindelijk blaauw (peron).

In de zeeën tusschen de keerkringen vertoont zich het zeelicht in zijne grootste pracht, doch het is geenszins daar binnen beperkt. Men heeft het integendeel waargenomen tot op 60° Z. Br. en 80° N. Br., dat is, met andere woorden, zoowel in de warmste als in de koudste zeeën, welke door schepen bevaren zijn. Ook in de zee, die de kusten van ons vaderland bespoelt, is het verschijnsel niet vreemd, doch, terwijl het elders door grootere reeds op eenen afstand onderscheidenlijk waarneembare weekdieren wordt voortgebragt, zoo zijn het hier veelal uiterst kleine, slechts met het gewapend oog zigtbare diertjes, welke het veroorzaken. Lang heeft men dan ook gemeend, dat het water in zulke gevallen zelf lichtend was geworden, ten gevolge van daarin zwevende of opgeloste deelen, afkomstig van grootere dieren. Het was onze landgenoot baster, die in 1762 het eerst aantoonde, dat men door filtrering het zeewater van die lichtende eigenschap kan berooven,