Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/292

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 268 —

merkt wordt; wordt hij evenwel aangevallen, dan verdedigt hij, hoe zacht van aard anders ook, zich met zijne sterke pooten en groote klaauwen dapper en vaak met goed gevolg. Overigens is hij, zooals ik daar reeds aanduidde, een nachtdier, dat, even als alle nachtdieren, over dag slaperig en lusteloos is; iets, hetgeen zonder twijfel alweder veel heeft bijgedragen om hem zijnen naam van alles te boven gaande traagheid te bezorgen.

Daar de Aï een grof en sterkgespierd ligchaam bezit en desniettemin uitsluitend van boombladeren leeft, een voedsel, dat zeer arm aan voedingsstoffen is, zoo moet hij niet alleen tot zijn onderhoud eene zeer groote hoeveelheid van dat voedsel gebruiken, maar het moet ook lang in de maag en in de darmen vertoeven, opdat al de voedende bestanddeelen, die er maar in aanwezig zijn, er uit mogen worden afgezonderd. Hij staat hierin gelijk met de dieren, die tot de orde der herkaauwers behooren; zijne maag is dan ook even als bij dezen ingerigt, en de Aï herkaauwt, even als eene koe, een kameel, of een hert. Hij verkiest evenwel bepaaldelijk de jonge, zachte boombladeren, die zich altijd nevens de oudere en de verdorde op de boomen van zijn vaderland bevinden; deze nu laten zich met vrij wat meer gemak met de lippen afplukken, dan het taaije gras of de stengels van de kruiden des velds, welke de eigenlijke herkaauwers met hunne voorste of snijtanden af- en doorsnijden; de Aï heeft daarom geene snijtanden noodig, en de schijnbare tegenstrijdigheid, die zijn maaksel in dit opzigt vertoont, wordt zoo op eene voldoende wijze opgelost.

Uit dit alles blijkt ten duidelijkste, dat het zamenstel van het ligchaam van den Aï even zoo verwonderlijk geschikt is voor zijne wijze van leven, als bij eenig ander dier het geval kan zijn. Die levenswijze mag zeker zonderling genoemd worden, in zoo verre zij grootelijks afwijkt van die der overige zoogdieren, die met hem de wouden bewonen,—is het dan wonder, dat zijn zamenstel, volkomen geschikt en ingerigt naar die levenswijze, een aantal bijzonderheden aanbiedt, die bij den eersten opslag allerzonderlingst schijnen en bij geene andere dieren worden gevonden?

De Aï is dientengevolge geen "ongelukkig georganiseerd schep-