— 312 —
dezen boom en zijne vruchten, stemmen alle in meerdere of mindere mate overeen, zoowel onderling, als met hetgeen desfontaines omtrent dit struikgewas heeft aangeteekend. Welk eene plantsoort de Homerische Lotus geweest zij, kan ons dus niet meer twijfelachtig zijn.
Maar welke is dan toch die zonderlinge kracht, die 't lieve vaderland, die huis en haard deed vergeten, en de togtgenooten als vastgenageld hield aan den vreemden bodem? Wij lazen immers bij den dichter:
...."die van die vrucht dorst eten,
"Verloor 't geheugen van zijn ambt en van zijn land,
"En wilde niets, dan slechts vertoeven op dat strand."
Zou de verklaring,—indien men althans inderdaad veel moet hechten aan 's dichters verhaal,—zou de verklaring hier niet voor de hand liggen? Ulysses, den Koning van Ithaka, wachtte zijn rijk, "waar vijgen en schaduwrijke olijven en goede wijn groeiden," en waar de bekoorlijke penelope tien jaren lang van den Trojaanschen krijg, en even zoo vele jaren van zijne terugreis (getuigen van de toenmaals nog geringe vorderingen in de krijgskunst en de zeevaart), naar hem was smachtende. Was dit even zoo met de togtgenooten, die, de lange en vermoeijende reis moede, zich dáár wél bevonden, waar goede spijzen en de edelste wijnen de afgematte reizigers verkwikten? "Ubi bene, ibi patria" (waar het den mensch wél gaat, daar vindt hij zijn vaderland) zal hier wel den sleutel geven ter verklaring van de anders zoo geheimzinnige eigenschap van den Lotus der Lotophagen.
De hier besprokene plant zou bij meerdere volken in groote achting zijn geweest, en men heeft zelfs beweerd, dat dit dezelfde vrucht is, die in de gewijde geschriften onder den naam dudaim wordt vermeld;[1] iets, waaromtrent wij echter niet durven beslissen.
DE INDISCHE LOTUS-BLOEM.
Er is waarschijnlijk geene waterplant, die zoo algemeen in warme en tropische luchtstreken van de oude wereld verbreid is, als de Indische Waterroos, de Indische Lotus-bloem, hier onder in eene
- ↑ Genesis XXX: 14.