— 317 —
heid. Kan men zich dan wel verwonderen, dat de Lotus de dichterlijke bloem der Hindus bij uitnemendheid is? Hij gaf schier in alle voorstellingen, die tot de vereering der Godheid behoorden, het voornaamste element, en werd altijd in vijvers nabij de tempels gekweekt. Dr. hoffmann heeft ons den Indischen Lotus, als symbool, ongeveer in de volgende trekken doen kennen.[1]
"Gelijk voormaals in Egypte, zoo is nog heden ten dage in het Oosten de Lotus als 't ware de type der Scheppende Natuur. Brahmanen en Buddhisten hechten aan deze waterplant eene hooge godsdienstige beteekenis. Volgens den Brahmaanschen mythus, ontstond de Lotus uit den navel van Nârâjana of Vishnu, toen deze Godheid op den Oceaan, die de gansche aarde nog bedekte, lag uitgestrekt, en, in overpeinzingen verzonken, zich voornam de wereld te scheppen. Bij haar te voorschijn treden verhief zich de bloemknop boven den spiegel der wateren, en bij hare ontsluiting, ontstond daaruit Brahmâ, de scheppende kracht.
Bij de Buddhisten heeft de Lotus eene dubbele beteekenis: namelijk, en vooreerst, als het zinnebeeld van een werkend en scheppend Goddelijk beginsel, 't welk de stof doordringt, dat de eeuwige wetten verkondigt, volgens welke de natuur hare aaneenschakeling van wisselingen van gedaanten doet ontstaan; maar de Lotus is voor de Buddhisten, van een ethisch standpunt beschouwd, ook het symbool en het voorbeeld van 's menschen ontwikkeling, wiens volmaking op den hoogsten trap zij zinnelijk vinden voorgesteld in de heerlijke en welriekende bloem. Individuën, die, in hunne ontwikkeling, den hoogsten trap hebben bereikt, worden daarom voornamelijk voorgesteld als zittende op eenen troon van bloeijenden Lotus (Padmâsana, Lotus-troon), ter onderscheiding van de gewone Natuur-Goden der Buddhisten, die de dichterlijke kunstenaars slechts op de groene bladen dezer waterplant geplaatst voorstellen."
- ↑ Das Buddha-Pantheon von Nippon, aus dem Japanischen originale übersetzt und mit erläuternden Anmerkungen versehen. Leijden 1851. s. 175.—Zie verder, e. moor's Hindu-Pantheon. t. 7.—osbeck, Reise nach Ostindiën und China. Rostock 1765.