Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/342

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 318 —

Uit Japansche oorkonden heeft hoffmann de volgende merkwaardige woorden over deze zoo hoog gevierde waterplant medegedeeld.[1]

"De Lotus ontspringt in slijk, doch wordt er niet onrein door. Hij bewoont het water, maar wordt door water niet verzwolgen. Uit de vruchtkiem treden loten en bladen te voorschijn, en de bloemknop stijgt boven het water uit, om zich daar tot eene bloem te ontvouwen. Zij gaat tot vrucht over, waarin zich de zaden vormen, die, even als de wortel, de kiem bevatten voor een nieuw leven. Zoo wordt het leven, in de verschillende perioden, aan het leven gebonden, de wisselingen van vormen staan nimmer stil. Daarom nemen de S'âkjaners deze plant tot een zinnebeeld, om daardoor uit te drukken, dat een niet stoffelijk beginsel in een ligchamelijken vorm woont!" De Lotus is de type van het pantheïstisch begrip in de leer van Buddha, hetwelk duidelijk is uitgedrukt in de zoo geliefde spreuk der Buddhisten: "de Godheid in den edelen Lotus." (hoffmann.)

Wij hebben reeds vermeld, dat bij de Grieken en Romeinen vele planten in hooge eer waren, als symbolen van het een of ander Goddelijk Wezen, dat zij vereerden. Dit had ook in latere eeuwen bij de volken van het westen plaats. Aan jupiter was de eik gewijd. Eiken waren bij de oude Germanen de zinnebeelden van kracht. In wouden uit eiken gevormd, aanbaden zij de Godheid. De laurier was het symbool van roem en overwinning. Aan vele gewassen kende men, ook in latere tijden, een magisch vermogen of ongewone krachten toe. Hieruit ontstonden vele en velerlei dwaalbegrippen, en niet zelden vereering of aanbidding van geschapene wezens. En in onze eeuw? Inderdaad, wij zijn, in 't ontleenen van beelden aan de levende natuur, niet zoo geheel en al afgeweken en los van de zeden en begrippen der Oostersche volken. Nog omkransen wij de slapen der helden, of de standbeelden van groote mannen, met laurieren en eikenloof; nog zijn bloemen en festoenen de zinnebeelden van jeugdige kracht en ontwikkeling; nog planten wij bloemen om de graven van dierbare afgestorvenen. Die geliefde natuurvoortbrengse-


  1. Jap. Encycl. Bd. 91. pg. 33.