Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/343

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 319 —

len zijn dus, ook bij ons, symbolen, als wekten zij ook ons gevoel op voor wat schoon en wat edel is. Want even als zij de typen zijn van de eeuwige harmonie der natuur, zoo hernieuwen ze ook steeds, door altijd nieuwe en terugkeerende ontwikkeling, de begrippen van, en de hoop op een onsterfelijk leven. Het is waar, de mensch heeft uitsluitend behoefte aan positieve waarheid, aan zuivere, aan naakte begrippen. In de hoogste ontwikkeling, die hij hier op aarde kan bereiken, moet hij alleen naar die zuivere kennis streven. Maar aan betrekkelijk weinigen valt het te beurt, om zulk een verheven standpunt te bereiken of te behouden. Het grooter aantal heeft nog steeds behoefte om de waarheid, als 't ware, ook in een ligchamelijken vorm te zien voorgesteld. Men is hierin ongetwijfeld te ver gegaan, en 't allereerst wel bij de volken van het Oosten. Maar, als wij iets wat schoon is bewonderen, klimt dan die bewondering niet weldra op tot den Maker van dat gewrocht? En daar de levende natuur, van alles wat wij van deze aarde kunnen kennen,—daar vooral de planten ons de volmaaktste schoonheid en de meest symmetrische vormen aanbieden, zoo kunnen wij er ons niet over verwonderen, dat de symbolen van ontwikkeling en volmaking en van de Godheid zelve reeds bij oude volken,—bij hen, die zoo zeer aan zinnelijke voorstellingen verkleefd waren,—aan de voortbrengselen van het groeijend rijk ontleend zijn. De stof die ons omgeeft, en waaruit wij zelve gevormd zijn, verdient ook dáárom dat wij haar achten, omdat zij Gods werk is. In de werken der Natuur kan de mensch elk oogenblik Gods Almagt zien. Maar, al wordt hij daardoor opgewekt tot de erkenning van de hoogste volmaaktheid en hoogste wijsheid in het geschapene,—tot een slaaf van de stof mag hem dit niet maken, veel minder nog hem brengen tot de dwaling, om het schepsel in plaats van den Schepper te vereeren.

1 Aug. 1852.