— 12 —
vorschen en van andere dieren dezer familie, geeft den grooten nood van het oogenblik te kennen. Alleen de insekten zwijgen, die lang te voren dit oproer hebben aangekondigd; zij zitten verscholen in de spleten der schors en aan de onderzijde der bladeren, tot alles voorbij is, en de zon weder vriendelijk de kruinen der boomen beschijnt."
Ziedaar eene beknopte schets van de keerkringswouden en hunne wonderen. Spoeden wij ons thans elders heen. Verbeelden wij ons verplaatst in een ander woest oord. Maar geen boom breekt hier het eentoonige der vlakte af; zoo ver het oog reikt schijnt alles dor. Wij zijn in eene der Savannen van Zuid-Amerika, en wel gedurende het drooge jaargetijde. De lucht is er brandend heet, de verschroeide bodem kaatst de warmte naar alle zijden terug en vermeerdert haar nog; kudden van wilde buffels, van lamas, van verwilderde paarden en honden dwalen rond, maar vinden ter naauwernood eenige plant om hunnen honger te stillen of water om hunnen dorst te lesschen. Echter er zijn nog planten aan de algemeene verdrooging ontkomen; het zijn die vreemdsoortig gevormde gewassen, die de familie der Cacteën, of Cactusachtige planten zamenstellen; planten, die door haar zonderling maaksel van alle onze inheemsche gewassen geheel afwijken, die zich dan eens als hoekige zuilen of kandelabers verheffen, dan weder den vorm van meloenen vertoonen, bezet met puntige stekels of lange haren, of wier bladlooze stengel schijnbaar uit aan elkander gevoegde bladeren bestaat. Nergens is de natuur welligt grilliger geweest in het voortbrengen van vormen, dan in deze familie; vormen, die geenszins altijd schoon, soms zelfs gedrogtelijk zijn. Doch oordeelen wij niet te vroeg. Vaak herbergt een gedrogtelijk ligchaam eenen heerlijken geest. Zoo ook hier. Die wanstaltige gewassen zijn eene weldaad voor de bewoners der Savanna. Onder hunne dikke, de uitdamping verhinderende opperhuid is een altijd sappig weefsel voorhanden, dat met gretigheid door de aamechtige dieren wordt uitgezogen. Het is om deze eigenschap, dat de dichterlijke bernardin de st. pierre hen de bronnen der woestijn noemde. En daarenboven, laat het dorre jaargetijde voorbij zijn en de grond gedrenkt worden door