— 10 —
der vorige eeuw ontdekte eigenschap van vele vogelbeenderen, dat zij namelijk met de in de klasse der vogels aanwezige luchtzakken, die uit de longen hunne lucht ontvangen, door openingen in gemeenschap staan. Het armbeen (os humeri), het borstbeen, de dijebeenderen, dikwerf ook de wervelen, bij enkele vogels bijkans alle beenderen, worden op die wijze door de lucht gevuld, welke bij de ademhaling in de longen dringt. De schedelbeenderen ontvangen hunne lucht uit de trommelholte en de neusholten. Bij Apteryx, waar de luchtcellen niet tot de buikholte doordringen, is de onderkaak het eenige been, bij hetwelk van de, in andere vogels zoo gewone pneumaticiteit eenig spoor voorkomt. De onderkaak der vogels ontvangt de lucht uit de trommelholte, door eene opening, die achter aan dit been aan de binnenzijde aanwezig is. Bij de vogels, die pas uit het ei gekropen zijn, wordt deze pneumaticiteit nog niet waargenomen, en zijn alle beenderen met merg opgevuld, 't geen bij de beenderen, die later hol worden, langzamerhand verdwijnt. Dat bij den struisvogel het dijebeen pneumatisch is, hebben wij reeds boven gemeld.
Behalve de beenderen, die tot de achterste ledematen of pooten behooren, werden ook wervels, stukken van het borstbeen en onderscheidene gedeelten van den schedel achtereenvolgens gevonden. De wervels, die van eene buitengewone grootte zijn, kenmerken zich door een betrekkelijk zeer naauw kanaal voor het ruggemerg. Bij verscheidene vond men digt bij de plaats, waar de ribben aangehecht waren, eene opening, die aantoonde, dat de lucht in de wervels drong, eene inrigting, welke bij den Apteryx geen plaats heeft. De schedel vertoonde een achterhoofdsknokkel, die onder het groote achterhoofdsgat op een steel vooruit sprong.
Owen had aan het vogelgeslacht, welks aanwezen door deze onderscheidene beenderen gestaafd was, den naam Dinornis gegeven. Deinos, een grieksch woord, beteekent buitengemeen, geweldig, ontzettend, of in 't algemeen 't geen de gewone maat te boven gaat ornis beteekent vogel. Dat dit vogelgeslacht, althans wat sommige soorten betreft, de thans levende vogelsoorten in grootte te boven gaat, blijkt duidelijk uit de nevensgaande figuur, waar het ge-