Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/429

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 13 —

door uitwendige invloeden veranderd zijn, en waarin de scheikundige onderzoekingen geen verschil met die der thans levende vogels hebben aangewezen.[1] Waarschijnlijk is het evenwel niet, wanneer men nagaat, hoe lang Nieuw-Zeeland nu reeds door menschen bewoond is, en hoe schielijk, na de vestiging der Europeërs op het eiland Mauritius, de Dodo aldaar is uitgestorven. Wij komen later nogmaals op deze vraag terug.

Toen owen meerdere beenfragmenten van den Dinornis onderzocht had, werd hij door het verschil der metatarsale beenderen tot het aannemen van twee en ten laatsten zelf van drie geslachten van deze groote Nieuw-Zeelandsche vogels genoopt. De meeste van deze beenderen waren zonder eenig spoor van indruksel tot inhechting van de eerste geleding van den duim of vierden vinger, en gevolgelijk kwamen deze vogels met den kasuwaris en struisvogel van Amerika daarin overeen, dat er slechts drie vingers aanwezig waren. Aan de soorten, die zoodanige voetbeenderen hebben, laat hij den naam van Dinornis uitsluitend over. Hiertoe behooren Dinornis giganteus, Dinornis struthioides, casuarinus, curtus. Bij anderen is aan de achterzijde en aan den binnenkant van het onderste gedeelte van hét been eene ronde groef, waarop het eerste lid van den duim geleed was. Het zijn deze, welke owen Palapteryx noemt, omdat het thans levend geslacht Apteryx eveneens een duim bezit. Hiertoe behoort Dinornis ingens, Dinornis robustus, Dinornis dromoides en Dinornis geranoides. Bij deze twee geslachten voegde hij later nog het geslacht Aptornis, waartoe Dinornis otidiformis behoort, en 't geen mede een vierden vinger of duim bezat, maar zich in eenige bijzonderheden van het metatarsale been van de overige soorten onderscheidt, welke onderscheiding later door het vinden van een dijebeen van die soort bevestigd werd.

Van deze drie geslachten is het niet uitgemaakt, dat zij alle de

  1. De beenderen van Dinornis kwamen met die van den struisvogel overeen en bevatten 26 of zelfs 37 honderdste deelen dierlijke stof. Zie de analysen van th. taylor, medegedeeld door owen in Transact. of the zool. Soc. III. p. 270.