Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/459

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 41 —

De grootte der lensvormige en ellipsoidische steenen verschilde van 6 tot 20 Ned. strepen. Onder de onregelmatig gevormde trof ik er echter een aan van 23 strepen in de grootste doorsnede.

Wanneer men zulk eenen hagelsteen, terstond nadat hij was nedergekomen, met een scherp mes kliefde, dan nam men het volgende waar. In het midden van elken korrel bevond zich een helder witte ondoorschijnende kern (Fig. 2 a en Fig. 3, vier malen vergroot). Bij beschouwing door een vergrootglas herkende men daarin kleine ijskristalletjes met daartusschen besloten luchtblaasjes. In het voorbijgaan doe ik hier opmerken, dat fijn verdeelde lucht zich altijd wit vertoont. Ik herinner hier slechts aan schuimend zeepsop; doch ook de witte kleur van vele bloemen, van pennen vederen, van schrijfpapier enz., wordt door niets anders dan door zulke fijn verdeelde lucht veroorzaakt, waarvan de tegenwoordigheid zich echter dikwerf slechts bij de beschouwing door het mikroskoop verraadt.

De grootte dezer kernen bedroeg hier van 1 tot 2 strepen; in sommige andere gevallen komen echter merkelijk grootere voor. In den regel bevatten de grootste steenen ook de grootste kernen. In alle de lensvormige steenen was ook de kern rond en lensvormig; in de ellipsoidische daarentegen hadden ook de kernen eene ellipsoidische gedaante. Daar nu die kernen de eerst gevormde gedeelten in elken hagelkorrel zijn, zoo vloeit hieruit de gevolgtrekking voort, dat de gedaante, welke de steen later gedurende zijnen groei verkrijgen zal, reeds door den oorspronkelijken vorm des kerns bepaald wordt.

Rondom dezen kern bevond zich de uit eene digtere glasachtige ijsmassa bestaande laag, die het grootste deel van elken steen uitmaakte. Tegen het licht gehouden bleek deze ijslaag doorschijnend te zijn, terwijl zij zich bij opvallend licht grijsachtig vertoonde. Bij nadere beschouwing ontdekte men, dat zij nog uit een aantal verschillende lagen bestond, even als de schillen eener uije, waarvan echter de meeste den kern niet geheel omgaven. Wij zullen zoo dadelijk op het maaksel dier glasachtige laag nog eens terug komen, en dan zal ons blijken, dat elke der genoemde lagen nog uit kleinere deeltjes is zamengesteld.

Elke korrel was aan de buitenvlakte wederom omgeven van eene