— 46 —
Tot hiertoe hebben wij aan de hand der ervaring eenen volkomen veiligen weg bewandeld. Wij kunnen de nedergevallen hagelkorrels betasten, meten, wegen, doorklieven om hun inwendig maaksel te leeren kennen; het mikroskoop kan ons zelfs te hulp komen, waar het ongewapend oog niet meer toereikend is; na de smelting des korrels blijkt het ons, of daarin andere vaste stoften bevat zijn, en om de in het water welligt opgeloste te ontdekken, kunnen wij onze toevlugt nemen tot de middelen, die de scheikunde ons aanbiedt.
Doch anders is het gelegen, waar het geldt den oorsprong en de vormingswijze der hagelkorrels te verklaren. Deze vorming geschiedt eenige duizende ellen boven onze hoofden, en van onmiddellijke waarneming kan hier geene sprake zijn. Wij moeten, om de wijze te verklaren hoe een op zoo grooten afstand van ons verwijderd verschijnsel ontstaat, onze toevlugt nemen tot gissingen, tot vooronderstellingen, welke, hoezeer gegrond op hetgeen de regtstreeksche ervaring leert, toch in zekerheid daarmede geenszins op ééne lijn mogen gesteld worden. Die onzekerheid valt vooral in het oog bij de beschouwing van de verschillende, ten deele zeer uiteenloopende theoriën, welke, door onderscheidene natuurkundigen, van de hagelvorming gegeven zijn. Ik zal mijne lezers niet vermoeijen met eene optelling daarvan. Voor den zaakkundigen, die welligt deze bladen in handen neemt, zoude het overbodig zijn, terwijl zij, die alleen verlangen naar uitbreiding hunner natuurkennis, door zulk eene opsomming van meeningen, waarvan de eene weder heeft plaats gemaakt voor eene andere, zich weinig bevredigd zouden gevoelen.
Verkieslijker komt het mij voor hier alleen die theorie kortelijk uiteen te zetten, welke mijns oordeels het best geschikt is, om rekenschap te geven van de waargenomen verschijnselen. Alvorens echter daartoe over te gaan, verzoek ik mijne lezers mij in gedachte te willen vergezellen op eene luchtreis. Welligt zal het ons aldus gelukken in den dampkring, die zitplaats van zoo velerlei stoffen, die werkplaats van zoo hevige krachten, eenige waarnemingen te doen, welke ons nader zullen brengen tot de oplossing van het vraagstuk, dat ons thans bezig houdt.
Wij stappen in het schuitje, dat op den 27sten Julij 1850 de