Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/468

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 50 —

Ten tweede bewijst het voorkomen van mist in eene lucht, welker warmte —7° C bedroeg, dat zich de waterdampdeeltjes tot ver beneden het vriespunt kunnen afkoelen, zonder nog te bevriezen.

Ten derde is de zeer snelle temperatuurvermindering in de bovenste wolkenlagen hoogst merkwaardig. Bij eene stijging van weinig meer dan 700 ellen daalde de thermometer ongeveer 30° C (54° F). Vroeger had gay lussac op eene dergelijke luchtreis, doch bij helder weder, op dezelfde hoogte, waar bixio en barral eene koude van —39°,7 ondervonden, slechts eene van —9°,5 waargenomen. Dit groote verschil kan alleen worden toegeschreven aan de tegenwoordigheid der wolkenlaag, en, gelijk arago in zijn verslag over deze luchtreis aan de Fransche academie voorzeker met grond vermoedt, aan hare uitstraling van warmte in de ruimte.

Eindelijk ten vierde heeft deze luchtreis het daadzakelijk bewijs geleverd voor het bestaan der hoogste wolken uit ijskristalletjes, iets dat trouwens reeds door vele andere waarnemingen, gelijk door de gekleurde ringen, zoogenaamde halo's, om de zon en de maan, en andere dergelijke verschijnselen, zoo goed als bewezen was.

Onlangs, den 11 Augustus 1852, hebben ook de heeren welsh en nicklin van het observatorium te Kew bij London, in gezelschap van den bekenden luchtreiziger green, eenen dergelijken togt ondernomen. De grootste door hen bereikte hoogte bedroeg 6048 ellen (19500 E. voet). Op dien togt doorkliefden zij twee wolkenlagen, de eerste op eene halve E. mijl of ongeveer 800 ellen, de tweede op twee en eene halve E. mijl of ongeveer 4000 ellen boven de aardoppervlakte, terwijl zij op het hoogste punt gekomen nog eene derde wolkenlaag boven zich zagen. Nabij de grootste hoogte namen ook zij sneeuw- of ijskristalletjes in de lucht waar; zij waren stervormig en hadden ter naauwernood een Ned. streep diameter.

Zien wij thans in hoe verre deze kennis van den aard der wolkenlagen in den dampkring, ons in staat stelt om rekenschap te geven van het ontstaan der verschillende deelen, welke elken hagelkorrel zamenstellen.

Alle waarnemers (volta, péron, muncke, kämtz), die aan-