Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/469

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 51 —

dachtig den hemel hebben gadegeslagen vóór en tijdens eene hagelbui, komen daarin overeen, dat daarbij steeds twee wolkenlagen worden waargenomen, die boven elkander in het luchtruim drijven. Uit eigene ervaring kan ik zulks bevestigen, en tevens de juistheid van hetgeen kämtx zegt, betrekkelijk de vorming der eigenlijke hagelwolken. Eerst ziet men die witte vederachtige wolken ontstaan, waaraan de weerkundigen den naam van cirrhi hebben gegeven, en welke zich altijd zeer hoog in den dampkring bevinden, terwijl velerlei verschijnselen aanduiden, dat zij geheel of grootendeels uit kleine ijskristalletjes zijn zamengesteld. Eerst later worden deze vederachtige wolken aan het gezigt onttrokken door de zich daaronder vormende of schuivende veel donkerder en ondoorschijnender dampwolken, welke, gelijk alle waterdamp in het algemeen, uit zeer kleine deeltjes bestaan, van 171 tot 129 streep, gemiddeld 142 streep in doormeter (kämtz), die men, op het voorbeeld van de saussure, niet als kleine water droppeltjes, maar als waterblaasjes beschouwt. Het spreekt van zelf, en de reeds medegedeelde gevallen bewijzen zulks, dat wanneer zich twee zulke wolkenlagen, welke wij kortheidshalve de ijswolk en de dampwolk willen noemen, boven elkander bevinden, er nog daarom niet noodwendig hagel gevormd wordt; alleen dit mogen wij als zeker stellen, dat zij bij elke hagelbui bestaan, maar dat er nog andere omstandigheden moeten bijkomen, om hagelkorrels te doen geboren worden, en zelfs, al zijn deze boven in de lucht gevormd, hen den bodem te doen bereiken.

Herinneren wij ons nu, dat elke hagelkorrel eenen kern bevat uit sneeuw- of ijskristalletjes bestaande, en dadelijk moet het vermoeden rijzen, dat die kernen gevormd zijn door dezelfde kristalletjes, welke de bovenste ijswolk zamenstellen. De oorzaak, waarom juist zulke ijswolken gedurende het heetste jaargetijde het eerst ontstaan, is niet moeijelijk aan te wijzen. De door de zonnewarmte sterk verwarmde bodem doet de met waterdamp verzadigde lucht opwaarts stijgen. Hoe grooter de warmte is, en hoe minder wind,—derhalve op eenen zwoelen drukkend heeten dag,—des te krachtiger is die opstijgende luchtstroom. Bereikt deze ein-