Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/473

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 55 —

gen der laatste jaren meer en meer geleid hebben tot erkenning, dat de eene kracht in de andere kan overgaan; sedert het geen los vermoeden meer, maar eene door proeven gerugsteunde stelling is, dat warmte, licht, elektriciteit, magnetismus, scheikundige werking en zelfs werktuigelijke kracht slechts wijzigingen zijn van ééne hoofdkracht, welke zich, naar gelang der omstandigheden waaronder zij optreedt, verschillend uit,—sedert wij bepaaldelijk weten dat elektriciteit zich in warmte kan omzetten, en wij die warmte met de hand voelen en hare hoegrootheid met den thermometer meten kunnen,—is het geoorloofd ook eene omzetting in tegenovergestelden zin als mogelijk, ja zelfs als waarschijnlijk te onderstellen.

Uit het gezegde volgt reeds, dat, naar mijn inzien, de elektrische verschijnselen, de bliksem en de donder, die zoo vaak de hagelbuijen vergezellen, er niet de oorzaak, maar het gevolg van zijn. Ik weet, dat dit in strijd is met de meening, welke door velen, en daaronder uitstekende mannen, wordt voorgestaan. Doch ter wederlegging behoef ik mij slechts te beroepen op één enkel algemeen bekend feit, dat namelijk vele hagelbuijen zonder onweder voorbijgaan. Waar beide luchtverschijnselen gepaard gaan, daar zien wij, wel is waar, het eerst de bliksemstralen, en hooren wij den donder, terwijl eerst later de hagel verschijnt, doch deze opvolging is slechts schijnbaar, want van de bui, die nog op een half uur afstands van ons woedt, zijn het alleen de bliksemstralen, die ons oog, en de donderslagen, die ons oor treffen, terwijl de hagel eerst op de plaats zelve, waar hij valt, zigtbaar wordt.

Desniettegenstaande is het juist op de meening, dat de elektrische toestand der lucht de hoofdoorzaak van de hagelvorming is, dat niet alleen meer dan eene theorie daarvan berust, maar zelfs heeft men gemeend, en meenen sommigen nog, dat men de met gewassen bebouwde velden voor het gevaar van den hagelslag beveiligen kan door elektriciteits-afleiders. Guenaut de montbeillard had in 1776 het eerst daartoe den voorslag gedaan, doch het was eerst sedert 1820,—toen de fransche apotheker la postolle beweerd had, dat het voldoende was om op een veld een aantal staken met touwen