Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/489

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 71 —

altijd de bewaring bevorderd. De vorm en de bouw der planten hebben vaak door grovere neêrploffingen of bezinkingen geleden, en de fijnere deelen zijn meermalen eer beschadigd en platgedrukt dan bewaard. Tedere planten en plantendeelen konden alleen worden bewaard door inwikkeling in klei en fijnere kalkbekleedsels.

Uit het nu aangevoerde kan men opmaken, hoe zeldzaam de mogelijkheid moet hebben bestaan, dat planten uit de voorwereld behouden werden. Al wat wij van dien plantengroei kennen, heeft zijn behoud te danken aan de bedekking van ondiepe wateren en veenen met slijk, aan het ophoopen van planten in de voorwereldlijke delta-formatiën, aan buitengewoon groote natuurwerkingen, als orkanen die de wateren als overdekten met verwoeste wouden, die den grond derzelve omwoelden,—zeldzamer aan de werking van vulkanen, die de planten onder de stoffen, door dezelve uitgeworpen, begroeven.

De bedoelde planten-overblijfselen kan men in 't algemeen brengen tot twee afdeelingen, te weten: vaste harde massas, in welke de vroegere structuur is behouden, die het gevolg zijn van de scheikundige werking des waters, en plantaardige versteeningen genaamd worden;—en in verkoolde, die grootendeels door mechanische werkingen zijn voortgebragt. De plantendeelen, die 't meest zijn versteend geworden, zijn boomstammen, takken, wortels en afdruksels van bladen. Het zijn deze deelen, welke men nog of in hun geheel, of in brokstukken van meerderen of minderen omvang in vele deelen der aarde, als versteend hout, aantreft. Men vindt echter zeldzaam geheele stammen met takken, veel meer daarentegen slechts deelen daarvan versteend; en deze versteening is het gevolg van het doortrekken van plantendeelen met minerale stoffen, niet van eene verandering des weefsels, hetwelk in zijnen oorspronkelijken vorm overblijft. Het cellenvlies zelf is dikwerf weinig veranderd en heeft nog de buigzaamheid, die het vroeger bezat, behouden. Men kan het vlies nog verbranden, en verkrijgt daarbij eene asch, even als men bij het verbranden van versche plantendeelen bekomt, eene asch derhalve, die tot de plant, niet tot de infiltrerende massa behoort. Men is gedeeltelijk er in geslaagd om, zelfs door kunst, den gang en de wording van zulke versteeningen na te