Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/512

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 94 —

Met deze groep komen, wel niet in haar uiterlijk, maar toch in eenige voorname punten der bewerktuiging, de Coniferen, Kegeldragenden, overeen, waartoe behooren de Pijnboomen, Dennen, enz. Deze boomen onderscheiden zich vooral, door dat zij in alle deelen terpenthijn en hars bevatten. Deze gewassen zijn te algemeen bekend om ze hier nog te gaan beschrijven. Het gelijktijdig verschijnen van deze beide zoo zeer verwante groepen, is inderdaad een zeer merkwaardig verschijnsel. Zij vormen als het ware den schakel, die den primitieven plantengroei verbindt aan de gewassen van eene nog veel hoogere volkomenheid, in eenen lateren toestand der aarde, welken wij de tertiaire formatie noemen. Alzoo is er in het planten-, even als in het dierenrijk eene trapswijze volkomenheid ontstaan. De planten en dieren beiden geven er ons het bewijs van in de opvolgende beddingen of formatiën van de aardschors. Die tertiaire formatie, die den bodem maakt, waarop de grootste steden van Europa, Londen, Parijs, Weenen, zijn gebouwd, bevat de overblijfsels van bewerktuigde wezens, van eene veel grootere verscheidenheid en volkomenheid, dan ooit te voren ontstaan waren. In het dierenrijk ontstonden de zoogdieren, die aan de spits van dit natuurrijk voorkomen; in het plantenrijk de gewassen, die bij hunne kieming uit het zaad twee tegenoverstaande blaadjes aanbieden, en welke men aan het hoofd van het plantenrijk rangschikt; die zich kenmerken door groote bladen, schoone bloemen en vruchten, en die aan de natuur een geheel ander aanzien moesten geven, dan zij, tot dusverre, had gehad.—Waren er in de vorige tijdperken of formatiën reeds sporen van zulke hoogere gewassen, nu gaven zij den boventoon, gelijk zij dit nog doen in de tegenwoordige Flora. Hier groeiden pijnboomen, dennen, thujas, populieren, berken, beuken, nootenboomen, en andere soorten van boomgewassen, in vele opzigten met die van ons klimaat overeenkomstig. Men treft er vooral onder aan, welke met die der Flora van Noord-Amerika op eene merkwaardige wijze overeenstemmen, veel meer dan met de Europeesche. Men vindt daarentegen geen spoor van die zonderlinge gewassen, welke de primitieve Flora der steenkolen-beddingen kenmerkten; en men vindt er niet dan zeer zeldzaam eenige overblijfselen onder van planten