— 149 —
wij daar niets van deze driedeelige splitsing, maar de stam vertoont zich enkelvoudig, even als van de naburige boomen. Onderzoeken wij dan wederom naauwkeuriger, hoe de eigenlijke vorm van dezen zonderlingen stam is, dan wordt het duidelijk, dat daarin eene aan de eene zijde opene holte is, welke zich van beneden af tot op 2,20 el boven den grond voortzet, terwijl binnen in die holte zich een andere schijnbare stam bevindt, welke het dikst in omtrek aan zijn bovenste gedeelte, nabij den top der holte, benedenwaarts dunner wordt, en zich op 0,4 à 0,5 el afstand van den bodem in eenige takken verdeelt, waaruit op hunne beurt talrijke kleinere takken ontspringen, welke eindelijk onder den bodem hunnen verderen weg vervolgen.
Toen ik voor eenige jaren, in het gezelschap van eenige vrienden, voor het eerst deze plek bezocht, en men mij om eene verklaring vroeg van de vreemde gedaante van dezen zoogenaamden Wonderboom, gaf ik er eene, welke ik toen als de meest waarschijnlijke beschouwde, en die door later onderzoek zich volkomen bevestigd heeft. Ik verklaarde het zoo even beschrevene middelste schijnbare stamgedeelte voor eenen wortel, die zich in den hollen stam ontwikkeld, en allengs benedenwaarts dalende, of liever zich aan zijne spits verlengende, en tevens takken vormende, eindelijk den bodem bereikt had en daarin was doorgedrongen, terwijl hij tevens, door de vorming van nieuwe houtlagen, na verloop van vele jaren, de aanzienlijke dikte bereikte, welke hij thans bezit.
Welligt schudt echter menig lezer bij deze verklaring ongeloovig het hoofd. Onder den naam van wortel toch stelt men zich gewoonlijk een deel der plant voor, dat zich onder den grond bevindt, ja zelfs zullen velen wanen eene geheel juiste bepaling gegeven te hebben, wanneer zij den stengel of stam noemen datgene, wat zich van eene plant boven den bodem verheft, en waaraan zich bladeren en bloemen ontwikkelen; wortel daarentegen alles, wat onder de aarde bedolven aan het gezigt onttrokken is. In het oog van den plantkundigen is echter zulk eene bepaling geheel onjuist. Voor hem bestaat het hoofdonderscheid tusschen stam en wortel daarin, dat de eerste knoppen vormt, de laatste niet. Toetst hij aan dit kenmerk de