Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/569

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 151 —

zijn wel de werktuigen, waardoor zijne dunne takken steeds hooger en hooger klimmen, en die hen zoo stevig doen zamenhangen met het ligchaam waartegen zij opkruipen, dat zij er niet dan met eenig geweld van kunnen worden losgerukt? Scheur zulk eenen tak daarvan af, en gij zult bevinden dat een groot deel der oppervlakte aan die zijde bezet is met korte worteltjes, die met hunne nog fijnere wortelvezelen in de reten en spleten dringen. Het is alsof de natuur deze plant van pootjes voorzien had, die gestadig aan de eene zijde van den tak uitgroeijen, om dezen bij zijnen opstijgenden gang tot steunsels te dienen.

Hier hebben wij derhalve reeds een geval, waarin ware worteltjes ontstaan uit takken, die zich in de lucht verheffen. Maar de worteltjes komen nog daarin met de zich onder den grond verspreidende overeen, dat zij zich weldra in de spleten en gaten van den muur of van den boom, even als deze tusschen de zand- of kleideelen des bodems, verbergen. Bovendien is het zeer waarschijnlijk, dat daardoor ook eenige voedende stoffen in het binnenste der plant worden gevoerd. Anders echter is het gelegen met zulke wortelen, welke, gevormd aan plantendeelen, die van alle zijden door de vrije lucht omgeven zijn, niet eens bestemd schijnen, om altijd in den bodem of eenig ander daarvoor in de plaats tredend ligchaam door te dringen, en vaak eene veel aanmerkelijkere lengte bereiken, dan de zoo even vermelde worteltjes van den klimop. Dergelijke zich vrij in de lucht ontwikkelende wortels dragen den zeer gepasten naam van luchtwortels. De voorbeelden daarvan zijn talrijk, maar vooral onder de planten, die de warme luchtstreek bewonen. Echter kunnen wij er ook eenige aanwijzen bij planten, die voorzeker aan velen onder onze lezers bekend zijn. Zoo treffen wij hen aan bij Tradescantia zebrina, eene plant, die, wegens hare in sierlijke bogten nederhangende takken, welke bezet zijn met overlangs gestreepte bladeren, dikwerf in de thans zoo algemeen in gebruik zijnde hangers gekweekt wordt. Ook Lycopodium denticulatum, verkeerdelijk onder den naam van mos bekend en gebezigd tot aanvulling der bloemenmandjes, welke onze tafels versieren, is van dergelijke luchtwortelen voorzien. In deze beide gevallen zijn zij echter dun, en bereiken eene lengte van slechts