Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/595

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 175 —

aan den Oostkant allengs zag verdwijnen, terwijl die aan de tegenovergestelde zijde langzamerhand van achter de maan te voorschijn kwamen; zij volgden de beweging der zon, en moesten dus wel tot haar behooren. Bergen, zoo als men vroeger meende, kunnen het echter onmogelijk geweest zijn, daar de verduisteringen van 1850 en 1851 duidelijk hebben aangetoond, dat sommige gedeelten geheel van den rand der maan of zon afgescheiden waren. Sommige hielden ze voor enkel optische verschijnselen, maar de Fransche sterrekundige faye, eerst een der voornaamste verdedigers van deze meening, heeft haar later laten varen. Men moet ze dus wel beschouwen als wolken, waarmede ook de waargenomene vorm het best overeen komt. Deze wolken kunnen zich echter niet in eene luchtledige ruimte bevinden, maar moeten in eene atmospheer zweven. Men moet dus, behalve de twee door herschell aangenomene omhullingen, nog eene derde aannemen, die op zich zelve duister is en het licht der photospheer doorlaat; onder gewone omstandigheden is zij, juist door de sterkte van het licht der photospheer, niet zigtbaar, maar alleen dan, wanneer deze achter de maan verborgen is, vertoont zich deze buitenste omhulling door de photospheer verlicht als een heldere lichtkrans, terwijl de in haar zwevende wolken zich onder verschillende gedaanten aan het oog van den waarnemer voordoen.

Door enkele der waarnemers, onder anderen door wolfers en busch, is nog eene opmerking gemaakt, die mij voorkomt bijzonder de aandacht te verdienen. Gedurende de dagen, die de verduistering vooraf gingen, hebben zij de zonnevlekken waargenomen, en bevonden dat eenige vlekken, die zij den 22en Julij en ook nog den 26en hadden waargenomen, den 28en verdwenen waren. Toen echter was aan den Oostkant, digt bij den rand, eene kleine ronde vlek en een vrij sterke lichtfakkel zigtbaar, terwijl aan den Westkant, waar zich toen de vlekken, die zij vroeger gezien hadden, zouden moeten bevinden, vier kleine vlekjes ontstaan waren, die zich toen eerst daar tegelijk met eenige lichtfakkels schenen gevormd te hebben. Het is opmerkelijk, dat de roode wolken zich juist op die plaatsen vertoond hebben, waar men bepaald weet, dat