Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/605

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 186 —

raakt. Zij zijn onderling met geen tusschenvlies verbonden, en met zware klaauwen gewapend, die naar voren zeer stomp of rond eindigen. De voetzool is lang en breed, met kleine, rondachtige knobbeltjes bedekt, zoo als gewoonlijk bij vogels plaats heeft, die bij uitnemendheid loopen. Het geheele hoofd, maar vooral de hals, is met eene soort van dons bedekt, dat aan den wortel van den bek eenen schijn van kap vormt.

Uit deze beschrijving is blijkbaar, dat de Dodo niet heeft kunnen vliegen, en een logge, weinig weerbare vogel was. Geen der berigtgevers spreekt van zijn voedsel, maar uit de steentjes in zijne maag laat zich vermoeden dat hij graanetend geweest is.

Over zijne systematische plaatsing laten zich slechts vermoedens mededeelen, waarin elk der schrijvers zijne eigene subjective opvatting volgde. Vigors houdt hem voor eenen tusschenvorm tusschen de Struthionidae en het geslacht Crax. Blainvillle en owen achten hem verwant met de Gieren. Volgens strickland en melville, die het diepst in de kwestie doorgedrongen zijn en de beenderen der daartoe ontlede en losgemaakte poot onderzochten, is hij een reusachtige duif. Brandt eindelijk wil er eenen Steltlooper in zien. Het ware voor de lezers van het Album der Natuur eene minder uitlokkende studie, zoo ik, door de beschrijving van elk been, mijne overtuiging openbaarde, dat de zienswijze van strickland en melville de meest juiste is. Zij, die daarvoor bewijzen verlangen, verwijs ik tot de verhandeling dezer beide uitmuntende schrijvers. Ik vergenoeg mij ten slotte alleen te doen opmerken, dat er tusschen den bouw van dezen merkwaardigen vogel, voor zoo verre hij ons is bekend geworden, en de landstreek waarin hij leefde, hetzelfde verband bestaat, hetgeen reeds zoo dikwerf werd opgemerkt. Geboren op een eiland, waarin geene roofdieren blijken te bestaan, en omgeven van eene rijke vegetatie, vond hij aldaar gemakkelijk zijn voedsel en plantte hij er rijkelijk voort, totdat de mensch, in zoo vele andere opzigten aan de dierenwereld vijandig, er zich vestigde en hem vernielde. De zwakte zijner wapens en het logge zijner beweging vergunden hem niet zich aan dergelijke vervolgingen te onttrekken, en zoo bezweek hij, als zoo menig ander natuurge-