— 266 —
zoodra het met eene vlam in aanraking komt; de sterkste ontploffing heeft plaats, indien het met achtmaal zijn volumen dampkringslucht vermengd is. Dit gas komt vooral in steenkolen- en zoutmijnen in eenen zamengedrukten toestand voor, en ontwikkelt zich uit de op hoopen liggende stukjes steenkolen; in sommige kolenlagen is die ontwikkeling zoo sterk, dat men genoodzaakt is geworden sommige gedeelten der mijn te verlaten en af te sluiten. In enkele lagen van de kolenmijn Wallsend in Engeland wordt dit gas in zulk eene groote hoeveelheid aangetroffen, dat men die lagen afgesloten en het gas door eene buis uit het afgesloten gedeelte naar boven in de open lucht geleid heeft. Het gas heeft men aangestoken en het stroomt met zooveel kracht uit de buis, dat het aanhoudend, zelfs gedurende de hevigste stormen, doorbrandt.
De mijnwerker ontdekt de tegenwoordigheid van dit gas in de lucht aan het langer worden van de vlam zijner mijnlamp, welke vlam tevens eene blaauwachtige kleur krijgt; zoodra hij dit ziet, moet hij de gevaarlijke plaats verlaten en zijne lamp uitdoen.
Door het ontploffen van het koolwaterstofgas ontstaan water en koolzuur, de stikstof der dampkringslucht blijft over, en deze gassen worden geweldig uitgezet; de mijnwerkers, die in de ontploffing zijn, verbranden, en de vlam van het gas doet somtijds het timmerwerk van de mijn of de kolen vuur vatten. Door de groote uitzetting der gassen ontstaat een zoo sterke luchtstroom, dat de mijnwerkers, zelfs die zich op verre afstanden bevinden, nedergeworpen of tegen de wanden der galerijen geslingerd worden; het metsel- en timmerwerk der mijn worden vernield, de luchtverversching verstoord, en er stijgen dikwijls wolken van kolenstof uit den put. De mijnwerkers, die niet door de ontploffing zijn omgekomen, vinden nog dikwijls hunnen dood door het koolzuur en de stikstof, welke gassen door de ontploffing voortgedreven worden. In Engeland heeft men berekend, dat van de honderd slagtoffers van de ontbranding van koolwaterstofgas, 70 hunnen dood vinden door het koolzuur en de stikstof. Het is meestal onmogelijk aan hen, die welligt nog te redden zouden zijn, hulp te verleenen, daar de werktuigen ter luchtverversching dikwijls door de ontploffing vernield zijn geworden.