— 50 —
in de hem eigene zeggingswijze (Amb. Kruijdboek, VII. Bb. LXI. Hoofdst., Deel V, 122) "Dit wonderlijk gewas diend meest tot eene rariteyt, om deszelfs kannetjes onder vreemde dingen te bewaren, die het inderdaad ook waardig zijn, om het aardige spelen der natuur te vertonen. Hiertoe verkiest men de geopende kannetjes, daar de helft van 't water al uitgedroogd is, giet het zelve uit, laat ze wind droog werden, en vuldze dan met kattoen, of andere fijne ruigte, daar zij haar natuurlijke form behouden. Of men legt de wind droge in een boek en perst ze plat; doch om de rariteyt volkomen te vertonen, moet men het blad daaraan laten.—De Inlanders willen ze ons kwalijk uit het gebergte brengen, omdat zij een oud bijgeloof hebben, als men deze kannetjes afsnijd, en het water uitgiet, dat zij een wakkere regen zullen aantreffen, eer zij na huys komen; hetwelk een reijs of twee gebeurt zijnde juist, als wanneer ik ze uit het gebergte liet halen, wierd dat volkje niet weinig in haar bijgeloof gestijft, niettegenstaande dat ik haar overtuigde, dat het al eenige dagen voor mijn uitzenden geregend had. Andere lopen naar 't gebergte en gieten met een domme ijver alle kannetjes uit, daar zij bij komen konnen, willende daarmede regen over 't land brengen. Hoord nu eene contrarie werkinge, als de kinders des nachts te veel......, zo loopt den Inlander na 't gebergte en haalt eenige van deze gevulde en ongeopende kannetjes, waarvan hij 't water de kinders over 't hooft giet, ook een partij daarvan te drinken geeft. Een van beyde zal nogthans leugen of een groot mirakel zijn, dat men met dit kannetje kan stoppen en teffens water uit den Hemel trekken. De kannetjes worden verders van de Apen geligt en uitgedronken."
Terwijl de uitgedampte vochtmassa zich in eenige plantenvormen verzamelt in bepaalde, daartoe bestemde deelen, wordt het vocht in anderen, als 't ware, bijeengebragt aan de toppen der bladen. Sommige Aronskelken geven daarvan de voorbeelden, en het schijnt dat het beloop der bladvezelen, die men wel eens zenuwen pleeg te noemen, en welke naar de bladpunten zamenloopen, daartoe vaak de aanleiding geven. Onze landgenoot munting gaf daarvan eene beschrijving en afbeelding, die wij beide hier laten volgen, zie zijne