Pagina:Album der Natuur 1852 en 1853.djvu/766

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 346 —

waarmede de vallende sterren zich in de ruimte voortbewegen. Reeds spoedig, toen men zich meer bepaaldelijk op hare waarneming toelegde, erkende men, dat die snelheid geheel planetarisch was, d.i. zóó groot, als alleen aan de in de wereldruimte zich bewegende ligchamen eigen is. Die snelheid werd in het eerst geschat op 4¼ tot 9 geogr. mijlen in eene seconde; de snelheid nu, waarmede de aarde zich op hare baan voortbeweegt, bedraagt 4,1 mijl in eene seconde. Latere vergelijkende waarnemingen van heis, schmidt en houzeau te Mons hebben die snelheid doen bepalen op 3½—23¾ mijl in eene seconde, dus in het laatste geval 5 maal grooter dan die der aarde.

In Amerika namen olmsted, palmer en anderen bij het verschijnsel van 13 Nov. 1833 nog eene hoogst gewigtige bijzonderheid waar. Deze bestond hierin, dat al de waargenomene lichtpunten, vuurkogels, en lichtmassa's zich bewogen volgens lijnen, die te zamenliepen in een en hetzelfde punt des hemels, van waaruit zij naar alle gedeelten van den horizon uitstraalden. De ligging van dit uitstralingspunt bleef, met betrekking tot de sterren, onveranderd gedurende den geheelen duur des verschijnsels, en wel bij de ster γ van het gesternte de Leeuw, en in plaats van de aarde in hare dagelijksche beweging te vergezellen, bleef het de sterren in hare schijnbare westwaartsche beweging bij. Ook bij den sterrenregen in November 1834 en 1837 nam men dit uitstralen uit het gesternte van den Leeuw waar. De waarneming van het Augustusverschijnsel in 1839 wees als uitstralingspunt de ster Algol in Perseus aan. De reeds genoemde eduard heis, die met mathematische naauwkeurigheid gedurende 10 jaren onderzoekingen aangaande de vallende sterren in het werk stelde, heeft echter bevonden, dat zoowel bij de Augustus- als de Novemberperiode meer uitstralingspunten voorhanden zijn, vooral bij de laatste. In Augustus is het hoofduitgangspunt Algol in Perseus, maar daarbij ook de Draak en de Noordpool. In November heeft men er vier, te weten: Perseus, de Leeuw, Cassiopeia en de kop van den Draak, terwijl bovendien nog eenige sterren uit andere onbepaalde punten voortschieten. Julius schmidt, te Bonn, heeft bevonden, dat, met uitzondering van eenige jaren, in welke de meeste verhevelingen der Novemberperiode van den Leeuw uit-