Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/103

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 89 —

Vele daarvan komen echter, ofschoon in andere woorden bevat, op hetzelfde neder, en het zal genoeg zijn slechts kortelijk de meest voldoende en naar den tegenwoordigen staat onzer kennis waarschijnlijkste dier hypothesen uiteen te zetten.

Indien wij namelijk op den algemeenen toestand der stroomen letten, die in den luchtoceaan gevonden worden, dan kunnen wij de aardoppervlakte in zes groote afdeelingen onderscheiden. Vooreerst in eenen gordel rondom de aarde, waarin veranderlijke winden, stilten en stormen elkander afwisselen; deze gaat door de warmste deelen der aarde, veelal even benoorden den evenaar. Ten Noorden en ten Zuiden van dezen vinden wij twee andere gordels, waar de passaten heerschen, dat is in het Noordelijk halfrond de NO en in het Zuidelijk halfrond de ZO passaat. Verder Noord- en Zuidwaarts vinden wij de streken der veranderlijke winden, die in het Noordelijk halfrond Zuidwestelijk, in het Zuidelijk halfrond Noordwestelijk zijn. Eindelijk vinden wij in den Indischen oceaan de streek der moeson of van die winden, die in de eene helft des jaars eene juist tegenovergestelde rigting als die in het andere gedeelte des jaars hebben; deze afwisseling heeft in de maanden Maart of April en in September of October plaats. Deze algemeene toestand der dampkringsstroomen kan vrij voldoende uit de verwarming der aarde door de zon, en de ongelijke verdeeling van land en water op de oppervlakte worden afgeleid.

Vestigen wij nu onze aandacht op de luchtstroomen, die b.v. in den Indischen oceaan plaats hebben, dan zien wij hier eene gereede aanleiding tot het ontstaan van draaijende stormen in de luchtstroomen, die eene verschillende rigting hebben. De NW moeson, die van November tot April waait, ontmoet, op eene groote uitgestrektheid aan zijne Zuidzijde, den ZO passaat, en het is waarschijnlijk, dat die ontmoeting van zoo groote luchtmassa's, bij hunne onderlinge vermenging, met zulke hevige verschijnselen, al de orkanen zijn, gepaard gaat. Deze luchtmassa's hebben eenen ongelijken warmtegraad en een verschillend gehalte aan water, en het is dus bijna zeker, dat, bij onderlinge vermenging, die groote hoeveelheden regen zullen nederslaan, zoo ais wij gezien hebben, dat bij ronddraaijende orkanen plaats heeft.