Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/121

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 107 —

het oog gevestigd te houden op de wondervolle werkingen van dit groote fornuis van jehova.

Gedurende den nacht overtrof het tooneel al de magt van beschrijving. Geweldige zuilen van witgloeijende lava stegen gestadig naar boven in de meest verschillende vormen, van pilaren, pyramiden, kegels, spits toeloopende torens, zich soms in meerdere kleine torens verdeelende, oostersche minarets enz., terwijl de nederdalende massa's als een cataract van vuur op den rand des kraters en van daar in zijne brandende holte terug of wel op de omliggende streek neder vielen. Eene wijde spleet in het laagste gedeelte van den kraterrand verschafte uitgang aan den gesmolten stroom, die aanhoudend uit deze opening vloeide en van daar langs den berg naar beneden voortrolde, naar schatting ongeveer tien mijlen in een uur. Wij konden dezen vurigen stroom met onze oogen volgen, tot dat hij zijne kronkelingen in het bosch verborg, eenen afstand van nagenoeg dertig mijlen. De stroom schitterde met groote pracht gedurende den nacht, en over zijnen geheelen loop hing als het ware een gordijn van licht. Maar het groote fornuis op den berg leverde verreweg het treffendst schouwspel op, dat onze aandacht schier alleen geboeid hield. Uur op uur zond het zijnen donder uit als de stemme des Almagtigen Gods, en gedurende den langen nacht belaadde het den dampkring met zijnen zwaveligen adem, wijd en zijd regens van vuur verspreidende, en eenen vreesselijken gloed werpende over den donkeren en woesten berg.

Toen op den 28{{smaller|{{sup>|sten}} de dag aanbrak, daalden wij weder het bezwaarlijke bergpad af, en nadat onze pakdragers zich bij ons gevoegd hadden, bereikten wij, na eenen geforceerden marsch, nog voor het vallen van den avond de grenzen van het bosch. Dit was op Zaturdag, en hier bleven wij om op den dag des Heeren rust te houden. Des Maandags, snel voorttrekkende gedurende twaalf uren, bereikten wij Hilo weder, vonden allen wel, en gevoelden ons honderdvoudig beloond voor de bezwaren van onzen achtdaagschen togt."


De berigten, door andere ooggetuigen gegeven, komen in de