Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/124

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 110 —

dier, door den schrik wegens de onverwachte nabijheid eener ratelslang verlamd, of reeds vroeger door haar verwond, eene gemakkelijke prooi van deze worden, en nu verbeeldden zij zich, dat zij het dier zich naar de slang toe zagen begeven, ofschoon het in waarheid de slang was, die zich naar het dier toe begaf.

Indien een natuurwetenschappelijk feit bevestigd wordt door een aantal ooggetuigen, die men niet van opzettelijk bedrog verdenken kan,—indien het daarbij niet regtstreeks in strijd is met andere feiten, die wij op voldoende gronden verpligt zijn als waar en zeker te erkennen,—en indien het bij dit alles eene natuurlijke verklaring toelaat,—dan bezit men geen regt om dat feit te ontkennen, maar is verpligt zijn oordeel op te schorten tot den tijd, wanneer naauwgezette en in wetenschappelijken zin gedane nasporingen hier zekerheid hebben kunnen verschaffen. Zoo is het, naar mij voorkomt, ook met het fascinerend vermogen der ratelslang gelegen. Het getal verhalen dienaangaande is zeer groot, en ik moet erkennen dat ik moeijelijk aannemen kan, dat zoo vele waarnemers zich zoo schromelijk en zoo juist op dezelfde wijze zouden bedrogen hebben, dat zij allen het toeschieten eener slang op hare prooi voor het toeschieten der prooi op haren vijand zouden hebben aangezien. Dit komt mij haast nog vreemder en ongeloofelijker voor, dan de genoemde verhalen, zoo als zij daar liggen; men zou zoo bijna genoodzaakt zijn te veronderstellen, dat het de waarnemers waren, die door de slang gefascineerd werden! En daarbij is de zaak zelve, hoe vreemd ook, toch, wel beschouwd, zoo ongeloofelijk niet. Het is eene daadzaak, dat sommige menschen, die niet gewoon zijn zich op hoog gelegene plaatsen te bevinden, en dientengevolge bij het nederzien in eene groote diepte, een sterk gevoel van angst ondervinden, somtijds een' aandrang ontwaren, om zich naar beneden te storten; zij gevoelen, dat zij, indien zij langer in die vreesselijke diepte bleven staren, en indien geene borstwering of andere bescherming hen tegenhield en hen, bij hunne inwendige beklemming, toch eenig gevoel van veiligheid verleende, ontwijfelbaar naar beneden zouden moeten springen. Er bestaan voorbeelden, dat die neiging onwederstaanbaar en wezenlijk gevaarlijk is ge-