— 127 —
voegsels ontbreken aan het aangezigt der wijfjes. Hoogst opmerkelijk is het verschil in uitwendig aanzien tusschen het jonge en het volwassen dier.
De beide afbeeldingen beide aan de verdienstelijke monographien van temminck ontleend, doen een zoo groot onderscheid opmerken, dat men werkelijk eenige moeite heeft, om zich te kunnen voorstellen, dat diegene, welke het jonge dier voorstelt, van dezelfde soort is als de volgende, een zeer bejaard mannetje afbeeldende. Niet minder merkwaardig is het, dat het jonge dier zeer veel overeenkomst met den mensch aanbiedt, welke bij het oudere ten eenenmale wegvalt. Het overwigt in lengte der bovenste ledematen is in den Orang-oetan nog veel grooter dan in den Chimpansé. Hierdoor wordt hij, bij den gang op den vlakken grond, genoodzaakt, zijnen romp sterk voorover te doen hellen, en zich te steunen op de rugvlakte van de hand, die daartoe even als een vuist wordt omgebogen. Hij beweegt zich alsdan ongeveer als iemand, die zich op krukken voortsleept. De handpalmen zijn nog veel langer en smaller dan bij den Chimpansé; de duim is zoo kort en zoo veel naar achteren