Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/159

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 145 —

binnen de onmetelijke bosschen van Indië, Afrika of Amerika, den mensch is de aarde tot verblijf geschonken, zonder eenige de minste plaatselijke beperking. In de apen zijn de gedaante zoowel als het maaksel des ligchaams als ware het gebonden aan deze binnen bosschen begrensde streek; men denke, om zich hiervan te overtuigen, slechts aan hetgeen hier boven gezegd werd omtrent hunne lange armen, verlengde vingers, rigting van voet, luchtzakken aan het strottehoofd enz.; dit alles immers rigt zich naar de bestemming eens diers, dat als boombewoner aanhoudend moet klimmen. Den mensch daarentegen maakt zijne ligchamelijke zamenstelling tot wereldbewoner. Aan de Anthropomorphen zijn, in jeugdigen leeftijd, geestvermogens eigen, welke die van den mensch in kinderlijken leeftijd evenaren, maar later teruggaan en als dan niet hooger gesteld zijn dan die van eenig ander dier. Den mensch daarentegen en der menschheid wordt het voorregt geschonken eener trapsgewijze volmaking en veredeling. Hoe diep ook gevallen, blijft de mensch steeds zedelijk waarde behouden en voor veredeling vatbaar; de Gorilla, de Chimpancé, de Orang-oetan, de Gibbons, met hoeveel zorg ook opgevoed, zullen het niet verder brengen dan eenig ander gedresseerd dier, ja wat meer zegt, zij zullen, gelijk de geschiedenis van alle apen in gevangen staat leert, teruggaan, kwaadaardig ontembaar, gevaarlijk worden.

In dergelijken teruggang vertoonen deze dieren juist het tegenovergestelde van hetgeen men gewoonlijk bij den mensch opmerkt, bij wien men toch in den regel eenen met den leeftijd voortgaande ontwikkeling van geestvermogens kan aannemen. En zoo wij ten slotte de verschillende punten van ligchamelijke overeenkomst met den mensch in overweging nemen, zoo als zij hierboven werden uiteen gezet, dan treffen wij deze niet bepaaldelijk bij ééne soort, maar daarentegen bij vele, hoewel in verschillende ligchaamsdeelen, aan, en worden wij zelfs genoodzaakt ons niet tot de Antropomorphen te bepalen, maar ook nog lager geplaatste apen uit Zuid-Amerika te doen optreden. In uitdrukking immers van aangezigt, nadert de Jodenaap (Pithecia israelita) en de Ouistiti (Hapale jacchus) het meest tot den mensch; in algemeenen ligchaamsbouw komt de