Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/163

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 149 —

ei verlaat, tot aan dat, waarop hij zich inspint, neemt zulk een zijdeworm 8000 malen in gewigt toe. [1]

De planten leeren hetzelfde. Wel is waar zijn zij en hare deelen meerendeels alleen beweegbaar door uitwendige oorzaken, maar in haar binnenste grijpt eene niet minder krachtige beweging en wisseling van stoffen plaats, dan bij de dieren. Ook de kolossen der keerkringswouden hebben hunnen eersten oorsprong uit een voor het bloote oog geheel onzigtbaar blaasje, eene enkele cel genomen, en in snelheid van groei, dat is derhalve met andere woorden, in de kracht dier innerlijke beweging, waarvan de vorming van nieuwe weefsels het gevolg is, worden de dieren door de planten zelfs nog overtroffen. Enkele voorbeelden mogen hiervan ten bewijze strekken. Dr. wallich zag in den plantentuin te Calcutta eenen bamboesstengel in den tijd van 30 dagen 8 el en 6 palm in lengte toenemen, dat is gemiddeld dagelijks 2 palmen 9 duim of meer dan een Rh. voet. Niet minder merkwaardig is het volgende geval, mij medegedeeld door den heer Dr. persille uit eenen brief van den heer w. vermeulen, officier van gezondheid bij de marine. Toen deze in 1851 in denzelfden plantentuin te Calcutta was, maakte Dr. falconer, directeur van den tuin, hem opmerkzaam op eenen boom, Chickrassia tabularis, uit de familie der Cedrelaceën. Deze boom was in 1843, derhalve acht jaren vroeger, van Malabar derwaarts gebragt als eene loot van de dikte eener pennenschacht, en had toen eene hoogte bereikt van 40 Eng. voeten (ruim 12 ellen), terwijl zijn omtrek, 3 voet boven den grond, 6½ Eng. voet (bijna 2 el) bedroeg. Nog verscheidene andere voorbeelden van den verbazend snellen groei der gewassen, waar zij door de zon der keerkringsgewesten gekoesterd worden, zouden kunnen worden aangevoerd, doch liever noem ik nog een paar inlandsche planten, ten bewijze dat ook hier gedurende de zomermaanden de groeikracht zeer aanzienlijk is. Bryonia alba, de Heggerank, ook wel wilde Wijnrank geheeten, en Humulus Lupulus,

  1. Zie hierover hinterberger in de Sitzungsbericht. der kais. Akad. der Wiss. 1853. Bd. XI, pag 450.