— 183 —
eindige keten, die al het geschapene aan elkander verbindt, te voldoen, en welke zintuigen gewoonlijk onder de algemeene benaming van "instinct" worden mede begrepen? Dat ook de Formiga de manioc met zulk een instinct, eene natuurdrift, of hoe men het noemen wil, begaafd is, daartoe kan het volgende ten bewijze strekken.
Op zekeren avond, dat ik met mijnen vriend en lotgenoot, den heer j.c. baud, in onze kleine woning van de Praija of benedenstad te St. Salvador, gerust te zamen aan de oevers van de baai zat, vernamen wij, zonder er bijzonder acht op te slaan, een geritsel in den hoek van het vertrek, waar een blikken trommel met onzen voorraad maniocmeel stond. Op eens deed een gevoelige kneep in een' mijner voeten mij opspringen, en nu ontdekten wij eenige Formigas de manioc, heen en weer kruipende over den steenen vloer, alsof zij veldontdekkers waren van een talrijk leger, ijverig bezig ons maniocmeel uit den trommel, die met een kier open stond, in eene geregelde processie naar eene opening in den grond tusschen de vloersteenen, korreltje voor korreltje te transporteren. Wij oordeelden het niet raadzaam de lange, digt op één gedrongene, bruine, wemelende rij te storen, uit vrees dat zij zich zouden verspreiden en wrekende ons aanvallen. Wij bewoonden het beneden-, de eigenaar het bovenhuis, en wij besloten zijnen raad in te winnen, hoe ons van die ongenoode gasten te ontdoen. Spoedig trad hij binnen, gevolgd door een paar negers, ieder met een bundel drooge palm- of cocosbladeren; hij zelf droeg een pot met heet gemaakte teer; op zijn bevel werden de bladeren in brand gestoken, terwijl gelijktijdig de gloeijende teer in het hol werd gestort; in één oogenblik was de orde onder de mieren verbroken; zij ontkwamen het echter niet, daar de negers de vlammen langs den vloer zwaaijende allen verschroeiden; tegen de teer konden de zich in den grond bevindende mieren niet opklauteren. Wij bedankten onzen huisheer voor de genomene moeite, en bragten nog eenigen tijd door met het dooden der enkele nog overgeblevenen.
Het is opmerkingswaardig, hoe die mieren, daar onze woning van achteren bijna tegen den steilen bergrug, en voor aan den smallen strandweg uitkwam, door den grond hebben moeten heenwerken, om