Naar inhoud springen
Met uw steun houden wij Wikisource online!

Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/210

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 196 —

die er behagen in scheppen de merkwaardigste voorwerpen en verschijnselen des hemels met eigene oogen gade te slaan, den weg aan te wijzen, die hen naar dit doel kan leiden. Voor de belangen derzulken wenschende te zorgen, heb ik, in mijne Beschrijving en Afbeelding van den Sterrenhemel, niet alleen een groot aantal belangrijke voorwerpen beschreven en afgebeeld, maar, in het hemelplein aan dat werk toegevoegd, een hulpmiddel aangeboden, door hetwelk iedereen wordt in staat gesteld, om, met eene geringe oefening, vele dier voorwerpen zelf aan den hemel op te sporen en te vinden. Terwijl de bijzonderheden, welke sommige dier voorwerpen ter waarneming aanbieden, zich het best met het ongewapend oog laten gadeslaan, en andere voorwerpen van den hemel niet zonder behulp van eenen kijker in hun eigenlijk wezen kunnen worden waargenomen, heb ik het ook aan geene inlichtingen laten ontbreken, omtrent de hulpmiddelen, die men voor eene meer naauwkeurige beschouwing van de hemellichten kan wenschen of behoeven. Ik heb de inrigting der kijkers in zoo ver verklaard, als mij noodig scheen om iedereen tot hun doelmatig gebruik in staat te stellen, het vermogen der kijkers van verschillende prijzen aangewezen, en de werkplaatsen vermeld, aan welke thans de voortreffelijkste werktuigen van dien aard verkrijgbaar zijn. Mijne inlichtingen hebben zoo velen opgewekt om zich den hemel te ontsluiten, dat nu vermoedelijk in geen rijk van Europa zoo vele kijkers van een aanzienlijk vermogen worden gevonden, als in ons kleine Nederland, en het is mij eene bron van groote vreugde, dat vele mijner landgenooten in eene gemeenzaamheid met de kunstgewrochten der schepping een genoegen hebben gevonden, ver verheven boven dat, hetwelk de verachter van de natuur in ledigheid of in het kaartspel vinden kan.

In de eerste uitgave mijner Beschrijving en Afbeelding van den Sterrenhemel, die in het jaar 1845 verschenen is, heb ik hun, die geene vrij belangrijke uitgaven behoeven te ontzien, vooral eenen kijker uit het Optisch Instituut te München aanbevolen, die, zonder voet, hier te lande op ruim honderd guldens komt te staan. Het minst kostbare kijkertje, dat ik destijds voor de beschouwing der hemellichten durfde aanbevelen, was een zakkijker uit München,