Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/216

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 202 —

glas genoemd. Is het voorwerp nader bij, zoo zal het zijn beeld op een' grooteren afstand van het glas, dan den voornamen brandpuntsafstand, teekenen. Tusschen den brandpuntsafstand, bij ver verwijderde aardsche voorwerpen en bij hemellichten, bestaat geen merkbaar verschil, maar zijn de voorwerpen naderbij geplaatst, zoo kunnen zij hun beeld op een' zeer merkbaar grooteren afstand van het voorwerpglas teekenen. De oogbuis is niet anders dan een zamengesteld mikroskoop, of een zamengesteld vergrootglas, door hetwelk men het beeld, door het voorwerpglas gevormd, beziet, en dat uit meer dan een glas bestaat, om dezelfde redenen, als waarom het voorwerpglas uit twee glazen zamengesteld wordt. Door een mikroskoop of vergrootglas ziet men een voorwerp niet scherp geteekend, ten zij het zeer naauwkeurig op een' bepaalden afstand van dat voorwerp verwijderd is, en zoo moet dus ook de oogbuis, zeer naauwkeurig, op een' bepaalden afstand van het beeld, dat men wil beschouwen, verwijderd zijn. Die afstand hangt echter ook van het oog des waarnemers af. Een bijziend oog vordert dat de oogbuis digter bij het beeld worde ingeschoven, een verziend oog, dat zij verder worde uitgehaald, en aan het naauwkeurig stellen van de oogbuis, hetwelk eenige oefening vordert, is zeer veel gelegen. De oogbuizen, voor de beschouwing van aardsche voorwerpen bestemd, bevatten vier glazen. Twee van die glazen, het digtst bij het voorwerpglas geplaatst, dienen tot niets anders, dan om het omgekeerde beeld, door het voorwerpglas gevormd, nog eens om te keeren en alzoo regtstandig te maken, en dit tweede regtstandige beeld wordt, door de beide andere glazen, als door een zamengesteld vergrootglas, beschouwd. Naarmate de glazen in de oogbuis boller zijn, zal de kijker meer vergrooten, maar als men de vergrooting overdrijft, weigert de kijker zijne diensten. Naarmate de vergrooting van eenen kijker sterker is, ziet men de voorwerpen minder licht en helder, en bij aardsche voorwerpen, die gewoonlijk zeer weinig verlicht zijn, kan men, met goed gevolg, alleen zwakke vergrootingen gebruiken. Zeer vele hemellichten zijn helder genoeg om het lichtverlies, aan sterke vergrootingen verbonden, te kunnen lijden, en, bij de aanwending van sterke