Naar inhoud springen

Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/219

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 205 —

niet met vernis overtogen, daar zij, in andere buizen schuivende, dit onmiddellijk zouden verliezen. Aan de afscheiding van twee buizen, die in elkander schuiven, bij b, ƒ, g, en h, ziet men vooruitstekende gekartelde randen, welke de uiteinden zijn van korte voor het oog verborgene buisjes, die in de dikste van beide buizen, tusschen welke zij geplaatst zijn, worden ingeschroefd, en met eene bepaalde veerkracht de dunnere buizen vasthouden, welke eigenlijk alleen in deze korte buisjes glijden. Bij die gekartelde randen kan men ieder van die korte buisjes afschroeven, en dan van de langere buizen afscheiden, die zij omvatten. Daardoor wordt de kijker in zoo vele buizen verdeeld, als waaruit hij bestaat en die verdeeling is zoo dikwijls noodig, als men de glazen of de buizen heeft schoon te maken. De voorste buis a b, die door het deksel, bij a, wordt gesloten, glijdt over de buis, binnen welke het voorwerpglas is ingeschroefd. Is die buis zoo diep mogelijk ingeschoven, zoodat de randen b en c met elkander overeenkomen, zoo komt de buitenste oppervlakte van het voorwerpglas nagenoeg met haren rand bij a overeen. Is die buis, gelijk de figuur het voorstelt, uitgehaald, zoo reikt zij over het voorwerpglas heen. Die buis heet bestemd te zijn om het zijdelingsche licht af te sluiten, dat op het voorwerpglas zoude kunnen vallen, maar zij bewijst weinig diensten, om welke reden zij ook bij de zakkijkers uit München en bij die van plössl niet voorkomt. Het is zonderling dat molteni deze vrij nuttelooze buis aan zijne kijkers heeft toegevoegd, zonder zich over de aanmerkelijke vermeerdering van den arbeid, die zij veroorzaakt, te bekommeren, terwijl hij eene kleinigheid heeft nagelaten, door wier verwaarloozing zijne kijkers, in sommige opzigten, geheel bedorven worden. Wanneer men met eenen kijker van molteni naar aardsche voorwerpen ziet, terwijl een helder daglicht op het voorwerpglas invalt, dan ziet men die voorwerpen als in eenen dikken mist, terwijl een onverdraaglijk valsch licht het geheele veld des kijkers vervult. Beschouwt men dan diezelfde voorwerpen door eenen kijker uit München, zoo vertoonen zij zich in eene heerlijke zuiverheid en scherpte, terwijl men niets van dien mist gewaar wordt; en wist men niet dat dit gebrek