— 262 —
Wanneer de leeuw acht jaren oud wordt is hij volwassen; hij heeft dan zijne volle kracht gekregen, zijne manen zijn gevuld, en hij is een derde grooter dan de leeuwin. Tot het derde jaar blijven de welpen bij de ouden, wanneer zij dezen verlaten om te paren.
Dit geschiedt in Januarij of op het laatst van December; de leeuwin draagt bijna een jaar en zoekt tegen het einde van dien tijd eene afgelegene spelonk om in rust te kunnen werpen. Gewoonlijk bestaat de worp uit twee jongen, een mannetje en een wijfje, somwijlen uit één, zelden uit drie. Gedurende de eerste dagen der geboorte verlaat de moeder geen oogenblik haar kroost en de leeuw voorziet in de behoeften. Eerst met de derde maand, na het tanden krijgen, worden zij gespeend; de leeuwin verlaat dan dagelijks eenige uren het hol, en voedt hare jongen met zorgvuldig van één gescheurd schapenvleesch.
Het tijdperk van tanden krijgen is dikwerf doodelijk voor de welpen, vooral voor de leeuwinnen, waardoor hun getal een derde minder is dan dat der mannelijke leeuwen. In later tijd, bij de paring, ontstaan hierdoor hevige gevechten tusschen de minnaars, die somwijlen met beider dood eindigen, wanneer niet een andere en sterkere leeuw tusschen beiden treedt en de bruid naar huis voert. Niet zelden, volgens het verhaal van hertejagers, die onwillekeurig getuigen waren van den nachtelijken strijd, brengt de leeuwin, welke dikwerf door twee en soms meer verliefden te gelijk gevolgd wordt, hare jonge volgelingen in de nabijheid van eenen ouden volwassen leeuw, wiens kracht zij uit zijn gebrul leerde kennen, om verlost te worden van eenen twist, die zonder uitslag blijft, daar geen hunner nog de kracht heeft om den anderen te dooden. Nu ontstaat eene worsteling, die spoedig beslist is. Door de overmoedigen aangevallen, geeft dan de oude leeuw hier een klaauwslag, daar een beet, verscheurt de lendenen van den éénen, verbrijzelt den poot van den anderen, terwijl een derde bebloed het slagveld verlaat. Zijne manen schuddende vleit zich nu het edele dier naast zijne gezellin neder, die met half geloken oog zijne wonden likt, als eerste bewijs harer genegenheid.
De leeuwin, die even als de Arabische schoone, kracht en dap-