— 269 —
de dieren volwassen waren. De jager wacht nu het opkomen der maan af en verlaat zijne tent, behalve zijne buks, een koppel beproefde pistolen en een breed jagtmes mede nemende. Gérard volgde liefst zijn eigen weg, en klauterde gansch alleen over het bergpad en langs den boschrand, waar de alleenstaande boomen in den maneschijn de vreemdste gedaante aannamen. Hem verschafte die nachtelijke eenzaamheid een onbeschrijfelijk genot.—Er ligt een geheimzinnig iets in de plegtige stilte van eenen zuidelijken nacht; in den sterrenhemel, die met eene helderheid schittert, aan het noorden onbekend, en in het gevoel, omringd te zijn van gevaar zonder mogelijkheid van hulp, dat de geheimste snaren der ziel trillen doet. Het oog peilt elke struik, het oor vangt elk geluid op, en de buks is steeds gereed roover of verscheurend dier op het visier te nemen.
De leeuw doet zijne gangen door gebrul kennen; begint hij zijnen togt in stilte, zoo wijst het korte afgebroken geblaf van den jakhals, die hem steeds volgt en aan de overblijfselen van zijn maal zich vergast, den weg dien hij neemt aan, en de jager wacht hem af ter zijde van het voetpad op eene opene plek, waar hij voor zich heen zien kan. Zoodra de leeuw hem gewaar wordt, staat hij op eenige passen afstands stil; ziet hij hem in de verte, zoo gaat hij naar hem toe, den grooten kop heen en weer schuddend en toont de tanden. Soms drukt hij zich op den grond als eene kat, soms sluipt hij rond om van achteren te bespringen. De jager onderdrukt het vreemde gevoel, dat onwillekeurig het hart bekruipt, door vasten wil, gebiedt der koortsachtig trillende hand stilte en kiest als doel de plaats tusschen het oog en het oor of achter het oor, wanneer de kop ter zijde gezien wordt. Gevoelt hij zich na het schot nog staande en niet op den rug geworpen tusschen de klaauwen van den vijand, dan wordt de tweede kogel op het stuiptrekkende dier in het hart of in het oor, aangebragt. In geen geval kan op den kop geschoten worden terwijl hij gedrukt ligt, hoe nabij ook, daar het schuinsch vlak der hersenpan geen kogel doorlaat; er dient alsdan een paar passen zijdwaarts gedaan te worden naar dien kant, waar de maan het helderste schijnsel werpt.
Het is merkwaardig den schrik te zien, dien alle dieren voor den