— 268 —
Franschen die in hooge achting bij hen staan. Bij zijne jaarlijksche komst in het gebergte der zuidelijke grenzen der provincie Constantine wordt hij met opene armen en met eerbied ontvangen; de achting der mannen en de liefde der vrouwen wacht hem in de doeärs; maar met oosterschen trots laat hij zich de hand kussen of de slip van den burnoes en verwaardigt het schoonste oog met geen' blik. Zijn onbezweken moed niet alleen, maar zijne matigheid en ingetogenheid doen hem, ook bij de niet onderworpen stammen als Sherif[1] ontvangen, en zelfs bij de rooverbenden der Nememcha's, op wier grenzen Oertèn ligt, tot in Tunis en den Soedan, is zijn naam gevreesd en ontzien. In één woord, hij verpersoonlijkt bij de stammen: "een geweldig jager voor den Heer," der gewijde schrift, en bij dit aartsvaderlijk volk kan men zich terugdenken in de kindschheid der eerste tijden.
Naauwelijks waren onze tenten onder eenige moerbeziënboomen in de vallei van Oertèn opgeslagen, of van verschillende kanten kwamen boden, die berigt bragten van de gangen van het leeuwenpaar, wier oponthoud in de nabijheid de oorzaak onzer komst was. Een der volgende dagen werd naar die doeärs heengereden, welke het kortst geleden door hen aangevallen was, alwaar wij eene tent gereed vonden, gastvrij voor ons ingerigt. Het eerste werk was nu, door twee goede spoorzoekers vergezeld, de weinige voetpaden te onderzoeken en te leeren kennen, die van het gebergte naar de valleijen voerden, ten einde des nachts de opene plekken te kunnen vinden en den weg te weten, dien de leeuwen namen om de kudden aan te vallen. Het gevonden spoor kon met de geopende vingers der uitgestrekte hand niet bedekt worden, en de uitwerpsels, met beentjes gevuld, waren ter grootte eener vuist: bewijzen dat
- ↑ Sherif, meerv. Shourfa, adellijke, tot het geslacht van Mohammed behoorende. De titel van Sherif kan op verschillende wijzen, doch zeldzaam, verkregen worden; groote diensten o.a. aan de godsdienst bewezen kunnen dezen doen verdienen.—Een Christen die muzelman wordt, is Sherif zoodra hij door daden getoond heeft dat zijn overgang opregt is. Een jood daarentegen kan nimmer regt hebben op dien titel; er moeten zelfs negen-en-negentig geslachten voorbij gaan sinds zijne bekeering, vóór dat zijne afstammelingen als regtgeloovig beschouwd worden.