— 275 —
Om ons te overtuigen, dat de lucht ter voeding van ons ligchaam dienstig is, en op velerlei wijzen als zoodanig bedorven kan worden, behooren wij vooraf den aard en de zamenstelling der dampkringslucht te kennen. Het scheikundig onderzoek dan leert ons, dat de dampkringslucht voornamelijk uit een mengsel bestaat van twee enkelvoudige gas- of luchtsoorten, t.w. de zuurstof en de stikstof, en wel in deze verhouding, dat op 100 gewigtsdeelen dampkringslucht voorkomen:
23,1 gewigtsdeelen zuurstof
en 76,9 gewigtsdeelen stikstof
of,—dewijl gelijke maten dier beide luchtsoorten niet even zwaar zijn, en de zuurstof soortelijk zwaarder is dan de stikstof,—dat 100 maten dampkringslucht bevatten:
20,9 maten zuurstof
en 79,1 maten stikstof.
Die twee luchtsoorten nu bezitten geheel verschillende eigenschappen; een brandend ligchaam toch in de zuurstof gebragt, brandt daarin voort met verhoogde ontwikkeling van licht en warmte; daarentegen wordt het bij indompeling in de stikstof terstond uitgedoofd. Een levend wezen in zuurstof geplaatst ondervindt niets onaangenaams, hoewel een te lang verblijf daarin langzamerhand ontsteking der longen doet ontstaan; wordt dat levend wezen in stikstof gebragt, zoo sterft het oogenblikkelijk. Hieruit volgt natuurlijk, dat van de twee luchtsoorten, die de dampkringslucht zamenstellen, alleen de zuurstof voor het leven en evenzeer voor de verbranding dienstig is, en dat de stikstof alleen in zoo verre eene gewigtige rol vervult, dat zij namelijk de al te hevige werking der zuurstof door hare tegenovergestelde uitwerking tempert.
Gaan wij nu de onderscheidene oorzaken na, waardoor de dampkringslucht aan bederf is blootgesteld, zoo komt hier in de eerste plaats de ademhaling en uitwaseming van menschen en dieren ter sprake. Bij elken ademtogt immers wordt eene vrij aanzienlijke hoeveelheid dampkringslucht in de longen opgenomen, terwijl een oogenblik later eene bijna gelijke hoeveelheid lucht wordt teruggegeven; maar deze laatste is zeer onderscheiden van de ingeademde;