Pagina:Album der Natuur 1854 en 1855.djvu/318

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

— 304 —

groeide, was zij eene bron van vreugde en een gunstig teeken; want men dacht dat de goden haar uit de bovenwereld op die eiken hadden gezonden.

Bij de Galliërs werden de Marentakken met groote plegtigheid in de heilige eikenbosschen geplukt. Op den zesden dag na de eerste nieuwe maan des jaars, zegt Plinius, werden twee witte ossen, die voor 't eerst waren aangespannen, onder den boom gebragt. In lange witte kleederen gehuld, steeg de Druïde op hen en sneed met een gouden offermes den Marentak af, die in een wit laken opgevangen en onder de omstanders verdeeld werd. Daarna offerde men de beide ossen onder gebeden voor de gelukkige werking der heilige plant, uit welke een drank bereid werd, die het groote wondermiddel, de revalenta van dien tijd was.

Ook de oude Nederlanders bewezen dezelfde eer aan onzen Parasiet; maar vooral in Engeland heeft zij zelfs in lateren tijd onder den naam van Mistletoe hare beteekenis in het volksleven behouden. Na de invoering van het christendom is daar behalve de Hulst en het Klimop ook de Vogellijm tot een attribuut van het kersfeest gemaakt. De "kiss under the Mistletoe" behoorde tot de eigenaardigheden op dat feest, die haren oorsprong hadden in het verdwenen heidendom. De Bergschotten gingen bij de volle maan, in Maart, de Vogellijm plukken en vlochten daaruit kransen, die hen van teringen en andere ziekten moesten vrijwaren.

De naam Marentakken of geesten-takken, doet genoeg blijken, welke geestelijke en etherische beteekenis onze voorvaderen aan die plant hebben verbonden. Bij de Galliërs heette zij de Boom der Bovenlucht (Pren Awijr) of de Boom van den hoogen top (Pren Uchelvar).

Maar het geloof aan hare geneeskracht berustte bij de ouden niet op ondervinding. Zij zeiden alleen: Die plant komt uit den hemel, dus is zij overal goed voor.

De ondervinding heeft later geleerd, dat het goede geloof en niet de Marentakken de genezing kan hebben bewerkt: daar deze plant eer schadelijke dan goede eigenschappen voor het dierlijke leven bezit.

Zoo lieten zich dus onze voorvaderen door hun vooroordeel mede-